Logo uwwet.nl wetgeving overwegingen rechter juridische bijstand jurisprudentie uitwerkingen rechtspraak juristen regelgeving uitspraken advocaten besluiten notaris wetten rechtsbijstand rechterlijke beslissingen toelichtingen rechtshulp
www.uwwet.nl is er voor iedereen. Wij bedoelen dan ook iedereen.
Bestudeer uw rechten en plichten op uwwet.nl
-
-

- rechtspraak

LJN: BN6808,Voorzieningenrechter Rechtbank Haarlem , AWB 10/3732

Datum uitspraak: 10-09-2010
Inhoudsindicatie: Directe sluiting van pand voor onbepaalde tijd door burgemeester van Zaanstad wegens het verstrekken van softdrugs in strijd met artikel 3 van de Opiumwet.





Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht

zaaknummer: AWB 10 - 3732

uitspraak van de voorzieningenrechter van 10 september 2010

in de zaak van:

Stichting Hulpinstantie De Krimp,
gevestigd te Zaandam,
verzoekster,
gemachtigde: mr. K. Yigit, advocaat te Zaandam,

tegen:

de burgemeester van Zaanstad,
verweerder.





1. Procesverloop

Op 17 juni 2010 heeft verweerder besloten tot directe sluiting voor onbepaalde tijd van het pand op het perceel [locatie]. Het besluit is op 21 juni 2010 op schrift gesteld en aan verzoekster verzonden.

Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 7 juli 2010 bezwaar gemaakt. Bij brief van 23 juli 2010 is tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Het verzoek is behandeld ter zitting van 2 september 2010. Namens verzoekster zijn verschenen de gemachtigde, voornoemd, en [naam voorzitter van de stichting], voorzitter van de stichting. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. van Eijsden, mr. H. Aslander en T. Sanichar, allen werkzaam bij de gemeente Zaanstad.





2. Overwegingen

2.1 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voor zover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard.

2.2 Ingevolge artikel 3, onder b, van de Opiumwet is het verboden een middel als bedoeld in de bij deze wet behorende lijst II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid te telen, te bereiden, te bewerken, te verwerken, te verkopen, af te leveren, te verstrekken of te vervoeren.

Ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.

2.3 Ingevolge artikel 2:28, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening van de gemeente Zaanstad (hierna: de APV) is het verboden een horecabedrijf te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.

2.4 Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Algemene wet op het binnentreden (Awbi) is voor het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner een schriftelijke machtiging vereist, tenzij en voor zover bij wet aan rechters, rechterlijke colleges, leden van het openbaar ministerie, burgemeesters, gerechtsdeurwaarders en belastingdeurwaarders de bevoegdheid is toegekend tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner. De machtiging wordt zo mogelijk getoond.

2.5 Bij brief van 14 december 2009 heeft verzoekster verweerder in kennis gesteld van haar voornemen om in het pand aan de [locatie] vanuit therapeutisch oogpunt gratis softdrugs te verstrekken aan verslaafde softdruggebruikers die het financieel niet breed hebben. Bij brief van 13 januari 2010 heeft verweerder verzoekster geantwoord voornemens te zijn hiertegen handhavend op te treden, omdat het verstrekken van softdrugs op grond van de Opiumwet verboden is.

2.6 Op 17 juni 2010 hebben opsporingsambtenaren van de politie Zaanstreek-Waterland en toezichthouders van de afdeling milieu- en gebruikstoezicht van de gemeente Zaanstad een controlebezoek gebracht aan het pand op het perceel [locatie]. Hierbij is geconstateerd dat aan een persoon een zakje softdrugs werd overhandigd tegen betaling van € 5,00, dat een begeleider van de stichting een rode tas bij zich had met daarin 5 zakjes hasj, 48 zakjes wiet en 8 voorgedraaide joints en dat tegen betaling frisdrank en sigaretten werden verstrekt voor gebruik ter plaatse. Verweerder heeft het pand per direct gesloten wegens overtreding van artikel 3, onder b, van de Opiumwet en artikel 2:28 van de APV.

2.7 Verzoekster kan zich met dit besluit niet verenigen en heeft de voorzieningenrechter verzocht het besluit te schorsen. Hiertoe voert zij allereerst aan dat zij geen overtredingen heeft begaan. Verzoekster verwijst in dit verband naar de door haar ter zitting overgelegde brief van 28 september 2005, waarin een toezichthouder van Zaanstad aan verzoekster te kennen geeft dat de verkoop van koffie/thee en alcoholvrije dranken voor nuttiging te plaatse, valt onder de dienstverlening van de stichting zolang de verkoop niet commercieel is en uitsluitend een onkostenvergoeding in rekening wordt gebracht. Dit is volgens verzoekster het geval, zodat een horeca-exploitatievergunning op grond van de APV niet is vereist. Evenmin is sprake van overtreding van de Opiumwet, omdat ter plaatse geen softdrugs werden verkocht. De aangetroffen softdrugs zijn meegenomen door de gebruikers zelf en werden door de stichting slechts beheerd. Het aangetroffen geld is afkomstig van donaties die aan de stichting zijn gedaan.

2.8 Uit het besluit volgt dat de toezichthouders bij de controle een handelsvoorraad softdrugs hebben aangetroffen en dat is geconstateerd dat aan "een klant" tegen betaling van € 5,00 een zakje softdrugs is overhandigd. Gelet hierop heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat sprake is van een overtreding van artikel 3, onder b, van de Opiumwet. De door verzoekster gegeven verklaring dat de bezoekers zelf softdrugs meenemen en in beheer geven bij verzoekster, opdat verzoekster deze volgens een daartoe opgesteld behandelplan weer aan de bezoekers verstrekt, acht de voorzieningenrechter niet geloofwaardig. Echter, ook indien de verklaring van verzoekster voor juist moet worden gehouden, doet zich de situatie voor dat verzoekster in strijd met artikel 3, onder b, van de Opiumwet softdrugs verstrekt.

2.9 Thans kan echter niet worden vastgesteld dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat verzoekster ook artikel 2:28 van de APV heeft overtreden. Gelet op de door verzoekster overgelegde brief van 28 september 2005 en de onweersproken bewering dat ter plaatse uitsluitend frisdranken tegen kostprijs worden verkocht, is het nog maar de vraag of sprake is van een horecabedrijf waarvoor op grond van artikel 2:28 van de APV een horeca-exploitatievergunning is vereist. Indien verweerder in de beslissing op bezwaar de overtreding van artikel 2:28 van de APV als grondslag voor sluiting van het pand wenst te handhaven, zal nader moeten worden gemotiveerd dat sprake is van een horecabedrijf als bedoeld in de APV.

2.10 Volgens verzoekster was verweerder niet bevoegd om op grond van artikel 13b van de Opiumwet handhavend op te treden, omdat geen sprake is van het verstrekken van softdrugs in een voor het publiek toegankelijk lokaal. Het betreft hier namelijk een pand met een woonbestemming waartoe enkel mensen worden toegelaten die lid zijn van de stichting. Bovendien waren de opsporingsambtenaren en de toezichthouders, gelet op de woonbestemming van het pand, niet bevoegd het pand te betreden zonder schriftelijke machtiging als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Awbi. Al het bewijsmateriaal dient daarom als onrechtmatig te worden bestempeld en buiten beschouwing te worden gelaten.

2.11 De voorzieningenrechter overweegt dat voor het aanwenden van de bevoegdheid om handhavend op te treden niet is vereist dat de softdrugs worden verstrekt in een voor het publiek toegankelijk lokaal. Ingevolge artikel 13b van de Opiumwet kan immers handhavend worden opgetreden, indien softdrugs worden verstrekt in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven. Gelet op het bepaalde in rechtsoverweging 2.8 was verweerder dan ook bevoegd om over te gaan tot sluiting van het pand.

2.12 Met betrekking tot het betreden van het pand zonder schriftelijke machtiging, overweegt de voorzieningenrechter dat uit artikel 12 van de Grondwet, gelezen in samenhang met artikel 2, eerste lid, van de Awbi volgt dat het grondrecht strekkende tot onschendbaarheid van de woning slechts toekomt aan de bewoner van een woning. Hieruit volgt dat verzoekster, zijnde een stichting, niet kan worden aangemerkt als degene wiens belang door het zonder machtiging binnentreden is getroffen. Ook staat vast dat de [naam voorzitter], voorzitter en vertegenwoordiger van de stichting, niet in het pand woonachtig is. Los van de vraag of het pand daadwerkelijk wordt bewoond en een machtiging is vereist als bedoeld in artikel 2 van de Awbi - welke vraag naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter ontkennend dient te worden beantwoord - kan het betoog dat alle geconstateerde feiten buiten beschouwing moeten worden gelaten, reeds hierom niet slagen.

2.13 Verder heeft verzoekster betoogd dat verweerder haar een begunstigingstermijn had moeten stellen, waarbinnen zij zelf de gelegenheid zou hebben gehad de overtreding te beëindigen. Ook acht verzoekster de sluiting voor onbepaalde tijd disproportioneel, nu de leden van de stichting geen gebruik meer kunnen maken van de hulpverlening en de sluiting volgt nadat de situatie jarenlang door verweerder is gedoogd.

2.14 Verweerder heeft ter zitting uiteengezet dat geen aanleiding bestond om een begunstigingstermijn te stellen, omdat verzoekster meende goed werk te verrichten en het vaste voornemen had de strijdige activiteiten voort te zetten. Gelet hierop alsmede de nadelige gevolgen van drugs op de gezondheid van de gebruikers, is besloten tot onmiddellijke sluiting van het pand. Verder heeft verweerder toegelicht dat de sluiting voor onbepaalde tijd uitsluitend betrekking heeft op de activiteiten van verzoekster zoals die plaatshadden ten tijde van de sluiting. Deze activiteiten zijn in strijd met de Opiumwet en kunnen nimmer worden gelegaliseerd. Sluiting voor een beperkte termijn is dan ook niet wenselijk. Indien verzoekster het pand wil aanwenden voor een gebruik dat niet in strijd is met de Opiumwet en past binnen de mogelijkheden van het bestemmingsplan, kan het pand geopend worden.

2.15 Gelet op het vorenstaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder in redelijkheid kon besluiten tot directe sluiting van het pand voor onbepaalde tijd. Dat het verstrekken van softdrugs al jarenlang plaatsvond en verweerder hiervan op de hoogte was, is niet gebleken. Wel verdient het aanbeveling dat verweerder in de beslissing op bezwaar nader motiveert waarom geen begunstigingstermijn is gesteld, omdat dit uit het primaire besluit onvoldoende blijkt. Evenmin blijkt uit het primaire besluit dat de sluiting voor onbepaalde tijd alleen geldt voor zover in het pand activiteiten worden ontplooid die in strijd zijn met de Opiumwet. Ook op dit punt is een nadere motivering aangewezen.

2.16 Gelet op het vorenstaande bestaat naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter geen grond voor het oordeel dat het bestreden besluit in bezwaar geen stand zal houden. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt derhalve afgewezen.

2.17 Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.





3. Beslissing

De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.





Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F. Miedema, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. D. Krokké, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 september 2010.





afschrift verzonden op:



Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

-
-
WWW.UWWET.nl
Sinds 2009. Alle rechten voorbehouden.

Uwwet.nl