Logo uwwet.nl wetgeving overwegingen rechter juridische bijstand jurisprudentie uitwerkingen rechtspraak juristen regelgeving uitspraken advocaten besluiten notaris wetten rechtsbijstand rechterlijke beslissingen toelichtingen rechtshulp
www.uwwet.nl is er voor iedereen. Wij bedoelen dan ook iedereen.
Bestudeer uw rechten en plichten op uwwet.nl
-
-

- rechtspraak

Datum uitspraak: 16-09-2010



De belangrijkste passage van de uitspraak en/of conclusie:
Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

Indien een verzoek om voorlopige voorziening wordt gedaan hangende beroep bij de rechtbank en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, kan de voorzieningenrechter op de voet van artikel 8:86 van de Awb onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.


Ingevolge artikel 94 van de Grondwet vinden binnen het Koninkrijk geldende wettelijke voorschriften geen toepassing, indien deze toepassing niet verenigbaar is met een ieder verbindende bepalingen van verdragen en van besluiten van volkenrechtelijke organisaties.

Artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) bepaalt:
1. Een ieder heeft recht op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.
2. Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.

Artikel 14 van het EVRM bepaalt:
Het genot van de rechten en vrijheden die in dit Verdrag zijn vermeld, moet worden verzekerd zonder enig onderscheid op welke grond ook, zoals geslacht, ras, kleur, taal, godsdienst, politieke of andere mening, nationale of maatschappelijke afkomst, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte of andere status.


Het in artikel 8 van het EVRM besloten liggende recht op respect voor het privé-leven en gezinsleven van een persoon omvat mede de fysieke en psychische integriteit van die persoon en is er primair op gericht, zonder inmenging van buitenaf, de ontwikkeling van de persoonlijkheid van elke persoon in zijn betrekkingen tot anderen te waarborgen alsmede het gezinsleven te beschermen. Artikel 8 van het EVRM beoogt niet alleen de staat tot onthouding van inmenging te dwingen, maar kan onder omstandigheden ook inherente positieve verplichtingen meebrengen die noodzakelijk zijn voor een effectieve waarborg van het recht op privé-leven en bescherming van het gezinsleven. Daarbij hebben kinderen en andere kwetsbare personen in het bijzonder recht op bescherming.

Het EHRM heeft meer malen geoordeeld dat artikel 8 van het EVRM ook relevant is in zaken die betrekking hebben op de besteding van publieke middelen. In zulke gevallen komt echter de staat een extra ruime beoordelingsruimte toe. Tevens kent het EHRM bij het bepalen van de bescherming die betrokkenen genieten onder het EVRM, belang toe aan het recht van de betrokkene om het grondgebied van de desbetreffende staat te verblijven. Zie in dit verband onder meer het arrest van het EHRM van 27 mei 2008, in de zaak N. vs het Verenigd Koninkrijk, nr. 26565/05.

In zijn arresten van 25 oktober 2005 in de zaken Niedzwiecki vs Duitsland, nr. 58453/00 en Okpisz vs Duitsland, nr. 59140/00, oordeelt het EHRM over het recht op kinderbijslag dat het staten mogelijk maakt hun respect voor gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM te tonen, zodat kinderbijslag onder de reikwijdte van dat artikel valt. Anders dan de vreemdelingen in die zaken, zijn verzoekers geen vreemdelingen die ten tijde hier in geding rechtmatig verbleven op het grondgebied van de betrokken staat. De door de CRvB beschreven rechtvaardiging voor het met de koppelingswetgeving geďntroduceerde onderscheid naar nationaliteit voor het recht op kinderbijslag gaat voor verzoekers naar het oordeel van de voorzieningenrechter dan ook onverkort op. Daarmee mag toepassing van de nationale wetgeving in dit geval, mede gelet op hetgeen hierboven in verband met het arrest van het EHRM van 27 mei 2008 is overwogen, proportioneel worden geacht, zodat op dit punt een vergelijking niet op gaat met de door verzoekers aangehaalde arresten van het EHRM van 15 januari 2009 in de zaak Cocic vs Kroatië, nr. 28261/06, en van 9 oktober 2007 in de zaak Stanková vs Slowakije, nr. 7205/02.





Klik hier voor de hele uitspraak.

-
-
WWW.UWWET.nl
2010. Alle rechten voorbehouden.

Uwwet.nl