Logo uwwet.nl wetgeving overwegingen rechter juridische bijstand jurisprudentie uitwerkingen rechtspraak juristen regelgeving uitspraken advocaten besluiten notaris wetten rechtsbijstand rechterlijke beslissingen toelichtingen rechtshulp
www.uwwet.nl is er voor iedereen. Wij bedoelen dan ook iedereen.
Bestudeer uw rechten en plichten op uwwet.nl
-
-

- rechtspraak

LJN: BN5930, Gerechtshof 's-Gravenhage , 200.041.344.01

Datum uitspraak: 21-07-2010
Inhoudsindicatie: Gezag en omgang. Gezamenlijke gezagsuitoefening: onaanvaardbaar risico voor de minderjarige. Voor omgang wordt verwezen naar het omgangshuis.





Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector

Uitspraak : 21 juli 2010
Zaaknummer : 200.041.344.01
Rekestnr. rechtbank : F1 RK 07-333

[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. W.N. Sardjoe te ’s-Gravenhage,

tegen

[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. K. Lammers-Roselaar te Rotterdam.

In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming, regio Rotterdam-Rijnmond,
locatie Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.





PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De vader is op 17 augustus 2009 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 19 mei 2009 van de rechtbank Rotterdam.

De moeder heeft op 16 september 2009 een verweerschrift ingediend.

Van de zijde van de vader zijn bij het hof op 21 april 2010 aanvullende stukken ingekomen.

Op 17 juni 2010 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vader, bijgestaan door zijn advocaat en de moeder, bijgestaan door haar advocaat. Namens de raad is verschenen mevrouw A. Timmers. De aanwezigen hebben het woord gevoerd.





HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.

Bij die beschikking is het gezamenlijk gezag van de vader en de moeder over de na te noemen minderjarige beëindigd en bepaald dat het gezag over de minderjarige voortaan aan de moeder toekomt. Voorts is het verzoek van de vader tot vaststelling van een omgangsregeling is afgewezen.

Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.





BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1. In geschil is het gezag over [naam kind ] geboren [in 2004] te [geboorteplaats], hierna: de minderjarige. Voorts is in geschil de vaststelling van een omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige.

2. De vader verzoekt te de bestreden beschikking vernietigen door het gezamenlijk gezag in stand te laten en de navolgende omgangsregeling tussen hem en de minderjarige vast te stellen:
primair: de vader zal de minderjarige bij zich hebben:
-eenmaal per veertien dagen een weekeinde, beginnend op vrijdag om 19.00 uur en eindigend op zondag om 19.00 uur,
-de helft van de algemene feestdagen,
-de helft van de gebruikelijke schoolvakanties,
-bij bijzondere gelegenheden zoals de verjaardag van de minderjarige en vader,
waarbij wordt vastgesteld dat het halen en brengen van de minderjarige in het kader van de omgangsregeling worden afgewisseld en dat de reiskosten worden gedeeld;

subsidiair: te bepalen dat de omgangscontacten zullen plaatsvinden in het (Rotterdams) Omgangshuis, waarna de omgangsregeling op een nader te bepalen wijze wordt uitgebreid, althans een omgangsregeling die hof in goede justitie zal vermenen te behoren.

3. De moeder bestrijdt zijn beroep en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen en de verzoeken van de vader af te wijzen.

4. De vader stelt dat de rechtbank ten onrechte de moeder alleen heeft belast met het ouderlijk gezag over de minderjarige en zijn verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling heeft afgewezen. Voorts stelt de vader dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen op grond van de feiten en omstandigheden aanleiding te zien om het verzoek van de moeder te volgen. De vader stelt hiertoe dat de rechtbank het advies van de raad strekkende tot begeleide omgang bij het omgangshuis en het in stand houden van het gezamenlijk gezag, naast zich neer heeft gelegd. Voorts heeft de rechtbank volgens de vader onvoldoende acht geslagen op de verzoening die tot tweemaal toe heeft plaatsgevonden tussen de vader en de moeder en heeft de rechtbank de band tussen de vader en de minderjarige onvoldoende in haar beslissing betrokken.

5. De moeder stelt dat er sprake is van klemmende redenen op grond waarvan er geen communicatie meer mogelijk is tussen partijen, althans dat dit niet van haar kan worden gevergd. Zij stelt hiertoe dat de vader in april 2007 is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en een proeftijd van 2 jaar wegens verkrachting en herhaaldelijke mishandelingen van de moeder. Voorts stelt de moeder vrees te hebben dat de vader de minderjarige zal mishandelen, aangezien hij, volgens haar, de zoon van partijen ook heeft mishandeld.

6. Namens de raad is ter terechtzitting te kennen gegeven dat de raad, alles overwegende, blijft bij zijn standpunt zoals dat in eerste aanleg is ingenomen, te weten handhaven van het gezamenlijk gezag en het in een beveiligde omgeving opstarten van de omgang tussen de vader en de minderjarige.

Gezag

7. Het hof overweegt als volgt. Op grond van artikel 1: 251a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de rechter na ontbinding van het huwelijk op verzoek van (één van) de ouders bepalen dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is. Voor gezamenlijk gezag is vereist dat de ouders in feite in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over hun kinderen in onderling overleg kunnen nemen, dan wel vooraf afspraken kunnen maken over situaties die zich rond de kinderen kunnen voordoen, zonder dat de kinderen klem of verloren raken tussen de ouders.

8. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat als gevolg van de feiten waarvoor de vader strafrechtelijk is veroordeeld, een breuk tussen partijen is ontstaan en dat deze feiten de moeder hebben vervuld van angst voor de vader. De moeder ontkent dat tussen partijen meerdere verzoeningen hebben plaatsgevonden, zoals de vader stelt, althans zij heeft dat zo niet beleefd. De angst bij de moeder dat zij, als het gezamenlijk gezag zou herleven, door de vader gedwongen wordt weer samen met de minderjarige bij hem te wonen, is nog immer actueel en door tijdsverloop niet afgevlakt. Mede door de gebeurtenissen in het verleden is de moeder niet in staat met de vader te overleggen over belangrijke beslissingen de minderjarige betreffende en kan dit, gelet op hetgeen de vader haar heeft aangedaan, evenmin van haar gevergd worden. Hierdoor is sprake van een onaanvaardbaar risico dat de minderjarige, bij instandhouding van het gezamenlijk gezag klem of verloren zal raken tussen de ouders. Nu niet te verwachten is dat daarin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen, is het hof van oordeel dat de moeder terecht is belast met het eenhoofdig gezag. Het hof zal de bestreden beschikking voor wat de beëindiging van het gezamenlijk gezag betreft, derhalve bekrachtigen.

Omgang

9. Op grond van artikel 1:377 lid 1 BW heeft een kind recht op omgang met zijn ouders en heeft de niet met het gezag belaste ouder het recht op en de plicht tot omgang met zijn kind. De rechter kan op verzoek van (één van) de ouders, al dan niet voor bepaalde tijd, een omgangsregeling vaststellen, dan wel (één van) de ouders het recht op omgang al dan niet voor bepaalde tijd, en op (één van) de in het derde lid genoemde gronden, ontzeggen.

10. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat er al enige jaren geen contact meer is geweest tussen de minderjarige en de vader. Voorts is gebleken dat de weerstand van de moeder tegen omgang tussen de vader en de minderjarige de voornaamste reden daarvoor is. Desgevraagd heeft de moeder ter terechtzitting verklaard dat die weerstand wordt ingegeven door haar vrees voor de vader en de omstandigheid dat zij de rust die zij thans in haar leven met de minderjarige ervaart, niet wenst te laten verstoren door de onrust en spanningen die een omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige voor haar met zich zal brengen, ongeacht of de omgang eerst bij een omgangshuis zal worden opgebouwd of niet.

11. Het hof is van oordeel dat het bovengenoemde voorshands niet kan leiden tot de ontzegging van de vader van omgang met de minderjarige. Het hof neemt hierbij mede in aanmerking dat uit het rapport van de raad van 6 oktober 2008 volgt dat er geen contra-indicaties zijn voor de omgang tussen de minderjarige en de vader. Het hof is van oordeel dat de weerstand van de moeder tegen omgang tussen de minderjarige en de vader voornamelijk lijkt te zijn ingegeven door haar eigen angst voor de vader, daar er geen aanwijzingen zijn dat de minderjarige zelf angstig is voor de vader of op een andere manier weerstand tegen omgang met de vader heeft. Het hof acht het voor de minderjarige in het belang van een evenwichtige ontwikkeling van haar identiteit noodzakelijk dat zij haar vader (weer) leert kennen. Het hof is, gelijk de raad, van oordeel dat het, gelet op de angst van de moeder voor de vader en de ontwikkelingsbehoefte van de minderjarige, van belang is dat de omgang in een veilige omgeving en met begeleiding wordt hervat. De praktische bezwaren die de moeder tegen begeleide omgang heeft geuit acht het hof van geen belang om anders te oordelen. De moeder heeft de wettelijke plicht om de ontwikkeling van de banden van de minderjarige met de vader te bevorderen. Het hof zal partijen derhalve verwijzen naar het Rotterdams Omgangshuis en iedere verdere beslissing voor wat de omgang tussen de vader en de minderjarige betreft pro forma aanhouden tot zaterdag 30 oktober 2010.

12. Het hof beslist mitsdien als volgt.





BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:

vernietigt de bestreden beschikking voor zover het verzoek van de vader tot vaststelling van een omgangsregeling is afgewezen en, in zoverre opnieuw beschikkende:

verwijst partijen, te weten:

[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
advocaat: mr. W.N. Sardjoe te ’s-Gravenhage,

en

[verweerster],
wonende te [woonplaats],
advocaat mr. K. Lammers-Roselaar te Rotterdam

naar de Rotterdamse Omgangsbegeleiding voor begeleide contacten tussen de vader voornoemd en [naam kind ] geboren [in 2004] te [geboorteplaats];

bepaalt dat partijen zich binnen veertien dagen na deze beschikking melden bij de Rotterdamse Omgangsbegeleiding (adres als na te melden, telefoonnummer: 010-416 38 20) voor het maken van een afspraak;

bepaalt dat de moeder de minderjarige tijdig voorafgaand aan ieder omgangscontact zal brengen naar het omgangshuis, en haar daar aan het einde van elk contact weer zal ophalen;

beveelt de griffier binnen twee dagen na heden een afschrift van deze beschikking te zenden naar:
Rotterdamse Omgangsbegeleiding,
p/a Rotterdams Omgangshuis
Klencke 603
3191 VZ Hoogvliet-Rotterdam;

bepaalt dat de Rotterdamse Omgangsbegeleiding het hof vóór na te melden pro formadatum rapporteert omtrent het verloop van de begeleide contacten;

bepaalt dat partijen het hof vóór na te melden pro formadatum berichten of een nadere mondelinge behandeling is gewenst of dat de zaak schriftelijk kan worden afgedaan;

verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

houdt de behandeling van de zaak ten aanzien van de omgang pro forma aan tot zaterdag 30 oktober 2010;

houdt iedere verder beslissing ten aanzien van de omgang aan;

bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan 's hofs oordeel onderworpen voor het overige.





Deze beschikking is gegeven door mrs. Mink, Mos-Verstraten en Van der Burght, bijgestaan door mr. Rasmijn als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 juli 2010.

-
-
WWW.UWWET.nl
Sinds 2009. Alle rechten voorbehouden.

Uwwet.nl