Logo uwwet.nl wetgeving overwegingen rechter juridische bijstand jurisprudentie uitwerkingen rechtspraak juristen regelgeving uitspraken advocaten besluiten notaris wetten rechtsbijstand rechterlijke beslissingen toelichtingen rechtshulp
www.uwwet.nl is er voor iedereen. Wij bedoelen dan ook iedereen.
Bestudeer uw rechten en plichten op uwwet.nl
-
-

- rechtspraak

LJN: BN5120, Gerechtshof Leeuwarden , 200.052.778

Datum uitspraak: 26-08-2010
Inhoudsindicatie: Gezamenlijk gezag. Het ligt op de weg van de moeder om haar blokkade jegens de vader weg te werken. De vader dient begrip te hebben voor het bestaan van deze blokkade.





Uitspraak

Beschikking d.d. 26 augustus 2010
Zaaknummer 200.052.778



HET GERECHTSHOF LEEUWARDEN

Beschikking in de zaak van

[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. J. Dam-de Haan,
kantoorhoudende te Emmen,

tegen



[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de vrouw,
procureur mr. M.H. Wormmeester,
kantoorhoudende te Emmen.


Belanghebbende:

Stichting Bureau Jeugdzorg Drenthe,
gevestigd te Assen,
hierna te noemen: BJZ.





Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 30 september 2009 heeft de rechtbank Assen het verzoek van de man om partijen gezamenlijk te belasten met het gezag over de minderjarige [het kind], geboren op [1999] in de gemeente [gemeente] afgewezen en omgangsregeling tussen de man en [het kind] vastgesteld in die zin dat [het kind] de man een weekend per veertien dagen van zaterdag 9.00 uur tot zondag 17.00 uur zal bezoeken. Voorts heeft de rechtbank de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [het kind], met ingang van 1 juli 2009 bepaald op € 303,42 per maand.





Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 24 december 2009, heeft de man verzocht de beschikking van 30 september 2009 te vernietigen voor zover het de beslissing omtrent het gezag en de kinderalimentatie betreft en opnieuw beslissende te bepalen dat partijen het gezamenlijk het gezag zullen hebben over [het kind], dat de kosten van verzorging en opvoeding van [het kind] € 270,- per maand bedragen doch de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in die kosten van verzorging en opvoeding te bepalen op nihil, althans op een zodanig lager bedrag dan € 303,42 in overeenstemming met de draagkracht van de man.

Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 16 febrauri 2010, heeft de vrouw het verzoek bestreden en verzocht de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, dan wel dit hoger beroep af te wijzen, met veroordeling van de man in de kosten van het hoger beroep.

Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken waaronder een brief van 8 januari 2010 van de Raad voor de Kinderbescherming inhoudende dat geen nadere rapportages beschikbaar zijn en brieven van 17 mei 2010, 1 juli 2010 en 31 juli 2010 van mr. Dam-de Haan, alle met bijlagen.

Ter zitting van 12 augustus 2010 is de zaak behandeld. Verschenen zijn de man en de vrouw bijgestaan door de respectieve advocaten. Namens BJZ is mevrouw Van Dorp, gezinsvoogd van [het kind], verschenen.





De beoordeling
1. [het kind] is geboren uit de affectieve relatie van partijen. De man heeft [het kind] op 1 juni 1999, voorafgaand aan zijn geboorte, erkend en daarbij is voor de geslachtsnaam van [het kind] gekozen voor die van de man. De vrouw oefent van rechtswege alleen het gezag over [het kind] uit. De (samenlevings)relatie tussen partijen is op 31 juli 2007 verbroken. [het kind] verblijft sedertdien bij de vrouw.

2. De vrouw heeft zich op 29 oktober 2007 gewend tot de rechtbank met het verzoek een door de man aan haar te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [het kind] vast te stellen van € 300,- per maand, overeenkomstig de behoefte van [het kind].

3. De man heeft zijnerzijds bij afzonderlijk verzoekschrift verzocht hem en de vrouw gezamenlijk te belasten met het gezag over [het kind] en een omgangsregeling vast te stellen tussen hem en [het kind] van een weekend per veertien dagen van vrijdagavond tot zondagavond, alsmede de helft van de vakanties en feestdagen in onderling overleg te regelen.

4. De rechtbank heeft de beide verzoeken, uiteindelijk, gevoegd behandeld. Bij beschikking van 6 februari 2008 heeft de rechtbank een voorlopige en beperkte omgangsregeling vastgesteld van eenmaal per veertien dagen van vrijdagmiddag 18.00 uur tot zaterdagmiddag 17.00 uur, de onderhoudsbijdrage ten behoeve van [het kind] voorlopig op nihil gesteld en een onderzoek van de raad bevolen naar het gezag en de definitieve omgangsregeling.

5. Gelet op de zorgsignalen op school omtrent het gedrag van [het kind] en zijn ontwikkeling heeft de raad het onderzoek ambtshalve uitgebreid tot een beschermingsonderzoek teneinde (ook) meer zicht te krijgen op de verzorgings- en opvoedingssituatie van [het kind]. De raad heeft op 16 oktober 2008 omtrent de bevindingen van dit beschermingsonderzoek gerapporteerd met de conclusie dat [het kind] wordt bedreigd in zijn sociaal-emotionele, seksuele en cognitieve ontwikkeling. Bij beschikking van 19 november 2008 heeft de rechtbank [het kind], overeenkomstig het daartoe strekkende verzoek van de raad, onder toezicht gesteld van BJZ Drenthe.

6. De raad heeft omtrent het onderzoek naar het gezag en de omgang gerapporteerd op 26 januari 2009. De raad adviseert daarin om de huidige voorlopige omgangsregeling te handhaven en de beslissingen omtrent het gezag en de definitieve omgang voor enige tijd aan te houden in afwachting van de begeleiding door en de bevindingen van BJZ in het kader van de ondertoezichtstelling.

7. Bij beschikking van 25 februari 2009 volgt de rechtbank het advies van de raad en geeft daarbij opdracht aan de raad om, op basis van de bevindingen van BJZ, nader te adviseren omtrent het gezag en de omgang. Ook de beslissing omtrent de onderhoudsbijdrage ten behoeve van [het kind] wordt weer aangehouden.

8. Bij brief van 29 juni 2009 heeft de raad nader gerapporteerd en geadviseerd omtrent het gezag over [het kind] en de omgang tussen [het kind] en de man. Gezien de in het kader van de ondertoezichtstelling bereikte resultaten adviseert de raad een beperkte uitbreiding van de omgangsregeling. Het verzoek van de man met betrekking tot het gezamenlijk gezag acht de raad niet toewijsbaar, omdat de ouders niet in staat zijn op constructieve wijze met elkaar te overleggen over [het kind]: het risico bestaat dat zij elkaar 'klem zullen zetten" bij belangrijke beslissingen en overleg zal bij de moeder stress en spanningen veroorzaken met een weerslag op [het kind].

9. Bij de beschikking waarvan beroep heeft de rechtbank overeenkomstig het advies van de raad beslist: het verzoek van de man om hem en de vrouw gezamenlijk met het gezag over [het kind] te belasten is afgewezen en er is een omgangsregeling vastgesteld van een weekend per veertien dagen van zaterdag 9.00 uur tot zondag 17.00 uur. Gezien de bij de man aanwezige draagkracht, zoals door hem zelf berekend, heeft de rechtbank de onderhoudsbijdrage vastgesteld op € 303,42 per maand overeenkomstig de behoefte van [het kind],

10. De man is van deze beschikking in hoger beroep gekomen op het punt van de gezagsvoorziening en de onderhoudsbijdrage.

* het gezag
11. De man stelt dat de slechte communicatie tussen partijen, zoals de raad deze heeft geconstateerd, niet zonder meer de conclusie rechtvaardigt dat [het kind] klem en verloren zal raken indien zijn ouders gezamenlijk het gezag over hem uitoefenen. Hij wijst erop dat partijen, nog voor de onderhavige procedure, zelfstandig basisafspraken hebben gemaakt omtrent de omgang tussen hem en [het kind]. Deze werden evenwel verstoord door de seksueel getinte uitlatingen van [het kind] die ten onrechte zijn gekoppeld aan de thuissituatie bij de man. In het raadsrapport wordt verder de indruk gewekt dat de man zich vooralsnog, in ieder geval voor de duur van de ondertoezichtstelling, heeft willen neerleggen bij handhaving van het eenhoofdig gezag van de vrouw. De man wijst er op dat dat niet juist is. [het kind] is een kwetsbaar kind en heeft begeleiding nodig. Het is in zijn belang dat de man als vader op dit punt al een gezagsrol krijgt en als volwaardige gesprekspartner wordt gezien bij belangrijke beslissingen omtrent [het kind]. De ondertoezichtstelling richt zich mede op het verbeteringen van de communicatie tussen de ouders en de gezinsvoogd kan de ouders ook professioneel begeleiden bij en in hun communicatie die door gezamenlijk gezag noodzakelijk wordt. Een procedure omtrent de gezagsvoorziening na het eindigen van de ondertoezichtstelling zal naar verwachting de verhoudingen op dat moment niet ten goede komen.

12. De vrouw meent dat de raad destijds op terechte gronden heeft geconstateerd dat [het kind] het gevoel heeft klem te zitten (in de onderlinge strijd) tussen zijn ouders, en dit is een van de redenen geweest om de ondertoezichtstelling uit te spreken. In overleg met de gezinsvoogd is vervolgens de omgangsregeling vormgegeven en uitgebreid, maar hiermee bestaat nog geen acceptabele basis voor overleg tussen de ouders. Die basis heeft reeds tijdens de relatie van partijen grotendeels ontbroken en is ook niet bereikt door de inzet van de Raad en BJZ. Er is nog geen directe communicatie tussen de ouders, zodat gezamenlijk gezag in de visie van de vrouw nog niet aan de orde kan zijn. De vrouw meent dat gedwongen overleg tussen haar en de man zal leiden tot het verhevigen van de strijd tussen hen beiden met het reële risico dat [het kind] klem en/of verloren zal raken.

13. Op grond van artikel 1:253 c lid 1 BW, zoals dat artikel met ingang van 1 maart 2009 is komen te luiden, kan de tot het gezag bevoegde vader van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag, dan wel hem alleen met het gezag over het kind te belasten. Indien het verzoek -lid 2- ertoe strekt de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten en de andere ouder met gezamenlijk gezag niet instemt, wordt het verzoek slechts afgewezen indien -onder a- er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of -onder b- afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.

14. Het hof stelt bij de beoordeling voorop dat voor gezamenlijk gezag in het algemeen vereist is dat de ouders in feite in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over hun kinderen in gezamenlijk overleg kunnen nemen. Het ontbreken van een goede communicatie tussen de ouders, in het bijzonder in de periode waarin de scheiding en daarmee verband houdende kwesties nog niet (zolang geleden) zijn afgewikkeld, brengt evenwel niet zonder meer mee dat in het belang van het kind het ouderlijk gezag aan een van de ouders moet (blijven) worden toegekend. Dit kan anders zijn indien de bestaande communicatieproblemen zodanig ernstig zijn dat er een onaanvaardbaar risico is dat de minderjarige klem of verloren raakt tussen de ouders wanneer zij het ouderlijk gezag gezamenlijk gaan uitoefenen, zonder dat te verwachten is dat in die problemen binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen. In dat geval kan de conclusie gerechtvaardigd zijn dat aan één van de ouders alleen het ouderlijk gezag over het kind toekomt dan wel blijft toekomen.

15. De vraag ligt dan ook voor of [het kind] klem en verloren zal raken, indien het gezag over hem door beide ouders zal worden uitgeoefend.

16. Uit de stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat de communicatie tussen partijen nog immer verstoord is. Partijen hebben hun verbroken relatie en de gevolgen daarvan nog niet volledig verwerkt en aannemelijk is dat tijdens dat verwerkingsproces in het bijzonder ook de seksueel getinte gedragingen van [het kind] op school en zijn wisselende uitlatingen daaromtrent opnieuw voeding hebben gegeven aan het gebrekkige vertrouwen tussen de ouders.

17. Uit de behandeling ter zitting in hoger beroep is wel naar voren gekomen dat partijen in het kader van de ondertoezichtstelling stappen voorwaarts hebben gezet in die zin dat de strijd tussen partijen omtrent de woning is geëindigd en dat de omgangsregeling tussen de vader en [het kind] recent is uitgebreid tot een weekendregeling. Ook heeft de vader inmiddels kennis verworven met betrekking tot de gedragsproblematiek van [het kind] en de specifieke benadering die [het kind] dien-tengevolge van zijn opvoeders nodig heeft en is hij doende om zich deze vaardigheid eigen te maken.

18. De uitbreiding van de omgangsregeling is tot stand gekomen door overleg met en bemiddeling van de gezinsvoogd. Ook de verdere communicatie en het overleg tussen de ouders over (beslissingen dan wel mededelingen omtrent) [het kind] geschiedt op dit moment nog grotendeels door tussenkomst van de gezinsvoogd. Uit haar verklaringen ter zitting kan echter niet worden afgeleid dat één van de ouders daarbij niet van goede wil is en/of niet openstaat voor overleg en in het bijzonder is niet gebleken is dat de vader iets heeft gedaan of heeft nagelaten om de moeder in haar gezag te ondermijnen. Er zijn geen aanwijzingen dat de vader in het geval in de toekomst belangrijke beslissingen omtrent [het kind] genomen moeten worden, bijvoorbeeld in het kader van een onderzoek of medische behandeling, zijn toestemming daaraan in strijd met de belangen van [het kind] eventueel zou onthouden.

19. Het hof onderkent dat de communicatie tussen partijen (verder) verbeterd dient te worden en dat partijen ook moeten leren om zonder tussenkomst van de gezinsvoogd te overleggen omtrent [het kind]. De tussen de vader en [het kind] bestaande huidige omgangsregeling van een weekend per veertien dagen noodzaakt de ouders daar al toe, nu overleg over bijvoorbeeld onverwachte gebeurtenissen tijdens het omgangsweekend in de praktijk onvermijdelijk zal zijn en ook tijdens de duur van de ondertoezichtstelling niet steeds op tussenkomst van de gezinsvoogd gewacht zal kunnen worden. Dit geldt te meer nu voor [het kind] door zijn gedragsproblematiek van groot belang is dat zijn opvoeders qua wijze van verzorging en opvoeding één lijn trekken. De gezinsvoogd zal de ouders voorlopig nog ter zijde kunnen staan bij het verdere herstel van het vertrouwen en verbetering van de onderlinge communicatie.

20. Het hof leidt uit de stellingen van de moeder af dat de mogelijkheid bestaat dat zij -en niet [het kind]- als het ware klem en verloren zal raken wanneer zij voortaan de gezagsbeslissingen samen met de vader zal moeten nemen en daartoe met hem in overleg zal moeten treden. Zij heeft ter zitting aangegeven dat door het verleden met de vader een innerlijke 'blokkade' is ontstaan die het overleg en de communicatie met hem bemoeilijkt. Het hof wil het bestaan van deze gevoelens aannemen. In het licht van haar verantwoordelijkheid jegens [het kind] ligt het evenwel op de weg van de moeder om deze blokkade weg te werken zonder [het kind] daarmee te belasten en daartoe zo nodig, indien zij daartoe niet zelfstandig in staat is, hulpverlening in te schakelen. De man dient begrip te hebben voor het bestaan van deze blokkade en zijnerzijds het nodige te doen om haar daarin recht te doen en dient vooral ook te blijven werken aan de juiste zijn benadering van [het kind], gezien diens problematiek. Dat een en ander naar verwachting niet op korte termijn volledig gerealiseerd zal kunnen worden, is evenwel geen reden om het gezag over [het kind] bij de moeder alleen te laten.

21. In het licht van het vorenstaande, in onderling verband en samenhang beschouwd, acht het hof niet aannemelijk geworden dat de communicatieproblemen tussen de ouders zodanig ernstig zijn dat er een onaanvaardbaar risico is dat [het kind] klem of verloren zal raken tussen hen beiden wanneer zij het ouderlijk gezag gezamenlijk gaan uitoefenen. Het hof verwacht voorts binnen afzienbare tijd een voldoende verdere verbetering in de communicatieproblemen. Het hof zal derhalve de man naast de vrouw belasten met het (gezamenlijk) gezag.


* de onderhoudsbijdrage
de ingangsdatum
22. De rechtbank heeft de ingangsdatum van de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage ten behoeve van [het kind] bepaald op 1 juni 2009. Tegen deze ingangsdatum heeft geen van partijen een grief opgeworpen, zodat ook het hof van deze ingangsdatum zal uitgaan.

de geschilpunten
23. De man stelt in hoger beroep de behoefte van [het kind] en zijn eigen draagkracht ter discussie.

de behoefte van [het kind]
24. De behoefte van de minderjarige dient te worden bepaald overeenkomstig de gebruikelijke normen waarbij wordt uitgegaan van de CBS-Nibud tabel met betrekking tot het eigen aandeel van ouders in de kosten van kinderen, de leeftijd van het kind en het netto gezinsinkomen tijdens de laatste jaren van het huwelijk.

25. Tussen partijen is niet in geschil dat de behoefte van [het kind] op grond van dit uitgangspunt kan worden gesteld op € 270,- per maand.

26. Bij het hanteren van de CBS-Nibud tabel met betrekking tot het eigen aandeel van ouders in de kosten van kinderen geldt als uitgangspunt dat alle normale kosten in de tabelbedragen begrepen zijn. Daarnaast is uit onderzoek (dat mede ten grondslag heeft gelegen aan de vaststelling van de tabelbedragen) gebleken dat hoge (meer dan gemiddelde) uitgaven aan een uitgavenpost samen gaat met lage (minder dan gemiddelde) uitgaven aan een andere post. Voor een correctie op de tabelbedragen is dan ook alleen plaats wanneer sprake is van kosten die niet of onvoldoende verdisconteerd zijn in de gehanteerde kosten van kinderen en bovendien niet te compenseren zijn met andere uitgaven.

27. Tussen partijen is niet in geschil dat de eigen bijdrage voor het schoolvervoer niet is verdisconteerd in de tabelbedragen, zodat deze dient te worden bijgeteld bij de behoefte van [het kind] ad € 270,- per maand zoals deze uit de tabel voortvloeit. Partijen strijden over de vraag naar de huidige omvang van deze bijdrage.

28. De omstandigheid dat de man ter zitting in eerste aanleg de destijds bestaande eigen bijdrage ad € 33,52 per maand voor het schoolvervoer heeft erkend, brengt anders dan de vrouw betoogt- niet zonder meer mee dat de behoefte van [het kind] met dat bedrag dient te worden verhoogd. De man heeft immers ook en onweersproken gesteld dat de verschuldigde eigen bijdrage voor het school-vervoer inkomensafhankelijk is en destijds gebaseerd was op zijn inkomen. Hij heeft daarbij aangegeven dat deze bijdrage na het verbreken van de relatie, naar verwachting aangepast zou (kunnen) worden aan het inkomen van de vrouw en dan op nihil gesteld zou worden.

29. Bij deze stand van zaken heeft het op de weg van de vrouw gelegen om aan te tonen dat zij tot deze nihilstelling de oorspronkelijke, destijds op het inkomen van de man gebaseerde bijdrage heeft betaald. Dit geldt te meer nu de stellingen van de man deels worden bevestigd door de mededeling van de vrouw ter zitting in hoger beroep dat de eigen bijdrage voor het komend schooljaar, gezien de omvang van haar eigen inkomsten, op nihil is gesteld.

30. Nu van de betaling van een verschuldigde eigen bijdrage van € 33,42 per maand over het schooljaar 2009/2010 niet is komen vast te staan, zal het hof hieraan voorbijgaan en de behoefte van [het kind] bepalen op € 270,- per maand.

de draagkracht van de man
31. Tussen partijen is in geschil welk inkomen van de man in de berekening van de draagkracht dient te worden meegenomen.

32. Als door de man gesteld en door de vrouw niet dan wel onvoldoende weersproken staat het volgende vast. De man is met ingang van 1 oktober 2009 werkloos geworden. Hij heeft met ingang van 14 december 2009 een ww-uitkering ontvangen, gedurende twee maanden ten bedrage van 75 % en daarna ten bedrage van 70 % van zijn laatstverdiende inkomen. De man kan tot 13 juni 2011 aanspraak maken op deze ww-uitkering. Vanaf 1 juni 2010 heeft de man gedurende een aantal weken werkzaamheden verricht via een uitzendbureau, eenmaal vier en eenmaal drie aansluitende weken, waarbij deze weken zijn onderbroken door een week ww-uitkering.

33. Tot 1 oktober 2009 dient rekening te worden gehouden met het inkomen uit arbeid van de man van ongeveer € 25.000,- in 2009, zoals dit blijkt uit de eigen berekening van de man. Tot die datum heeft de man dan ook voldoende draagkracht voor een bijdrage overeenkomstig de behoefte van [het kind] ad € 270,- per maand.

34. Voor de periode nadien heeft de man een tweetal berekeningen gemaakt die door de vrouw niet zijn bestreden, zodat het hof deze en de daarin opgenomen lasten tot uitgangspunt zal nemen in zijn beoordeling. Bij de eerste berekening is de ww-uitkering tot uitgangspunt is genomen, hetgeen resulteert een inkomen van afgerond € 1.214,- per maand en een draagkrachtruimte van afgerond € 129,- per maand waarvan beschikbaar 70 % ofwel afgerond € 90,- per maand. Bij de tweede berekening is uitgegaan van het inkomen uit de werkzaamheden via het uitzendbureau en dat komt neer op een inkomen van afgerond € 1.449,- netto per maand en een draagkrachtruimte van afgerond € 327,- per maand waarvan beschikbaar 70 % oftewel afgerond € 229,- per maand.

35. Het hof zal een inschatting maken van de beschikbare draagkrachtruimte die de man gemiddeld vanaf 1 oktober 2009 zal hebben (gehad) gebaseerd op de gedachte dat de man na een ww-uitkering voor een half jaar vanaf 1 juni 2010 gedurende een periode van ongeveer een jaar werkzaamheden voor het uitzendbureau zal afwisselen met korte periodes waarin hij opnieuw een ww-uitkering zal ontvangen en wel in een verhouding van 80 % arbeid en 20 % ww-uitkering. Het hof zal daarbij de maanden oktober en november geheel buiten beschouwing laten nu daaromtrent niets is gesteld en evenmin iets is gebleken.

36. De man verricht dan gedurende 9,6 maanden arbeid in deze in aanmerking te nemen periode van anderhalf jaar en is in die maanden in staat € 229,- per maand te betalen. Gedurende de 8,4 maanden in deze periode van anderhalf jaar waarin hij een ww-uitkering ontvangt, is hij in staat € 90,- per maand te betalen. Gemiddeld genomen is de man dan in staat € 164,- per maand te voldoen. In de maanden dat hij arbeid verricht, zal hij moeten reserveren voor de maanden dat hij een ww-uitkering ontvangt.

37. Verder dient naar het oordeel van het hof rekening te worden gehouden met het fiscaal voordeel ad € 45,- per maand dat de man over de bijdrage ten behoeve van [het kind] kan ontvangen. De man moet dan ook in staat worden geacht met een bedrag van € 209,- per maand te kunnen bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [het kind].

* de slotsom
38. Het vorenstaande brengt mee dat het hof de beschikking waarvan beroep op voor wat betreft de beslissing omtrent het gezag over [het kind] als voor wat betreft de beslissing omtrent de onderhoudsbijdrage, en om redenen van doelmatigheid voor de gehele periode.

39. Nu het in deze zaak gaat om de belangen van hun beider minderjarig kind, ziet het hof geen aanleiding af te wijken van het gebruikelijke uitgangspunt. Het hof zal de kosten van het geding in hoger beroep compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.





De beslissing
Het gerechtshof:

vernietigt de beschikking waarvan beroep voor wat betreft de beslissing omtrent het gezag over en de onderhoudsbijdrage ten behoeve van [het kind];


en in zoverre opnieuw beslissende:
bepaalt dat de man en de vrouw het ouderlijk gezag over de minderjarige [het kind], geboren op [1999] in de gemeente [gemeente], voortaan gezamenlijk zullen uitoefenen ;

bepaalt de behoefte van [het kind] op basis van het destijds aanwezige gezinsinkomen (van de man) op € 270,- per maand;

bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [het kind] over de periode van 1 juli 2009 tot 1 oktober 2009 op € 270,- per maand en vanaf 1 oktober 2009 op € 209,- per maand;

bepaalt dat deze bijdragen, voor zover de termijnen niet reeds zijn verstreken, telkens bij vooruitbetaling aan de vrouw moeten worden voldaan;

verklaart deze beschikking tot zover, wat betreft de beslissing omtrent het gezag en de te betalen bijdrage, uitvoerbaar bij voorraad;

wijst af het meer of anders verzochte;

bepaalt dat ieder van partijen de eigen kosten draagt van het geding in hoger beroep.





Aldus gegeven door mrs. Melssen, voorzitter, Van der Meer en Van Lokven-Van der Meer, raden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van donderdag 26 augustus 2010 in bijzijn van de griffier.

-
-
WWW.UWWET.nl
Sinds 2009. Alle rechten voorbehouden.

Uwwet.nl