Logo uwwet.nl wetgeving overwegingen rechter juridische bijstand jurisprudentie uitwerkingen rechtspraak juristen regelgeving uitspraken advocaten besluiten notaris wetten rechtsbijstand rechterlijke beslissingen toelichtingen rechtshulp
www.uwwet.nl is er voor iedereen. Wij bedoelen dan ook iedereen.
Bestudeer uw rechten en plichten op uwwet.nl
-
-

- rechtspraak

Datum uitspraak:09-09-2010



De belangrijkste passage van de uitspraak en/of conclusie:
Immers als die grond aldus zou kunnen worden aangevoerd, dan staat tegen elke artikel 69 Rv-beslissing hoger beroep open, en dat komt in strijd met artikel 69 Rv. Deze doorbrekingsgrond heeft dan ook een andere betekenis, namelijk om voorvragen (zo deze waren gesteld in een dagvaardingsprocedure een alsdan appellabel vonnis hadden opgeleverd) waarvan beantwoording heeft geleid tot het oordeel dat de gewraakte bepaling (al dan niet) kan worden toegepast, in hoger beroep ten toets te kunnen brengen. In de onderhavige zaak is geen sprake van een dergelijke voorvraag.

Daarbij komt dat de leer van doorbreking van een rechtsmiddelenverbod alleen toepassing vindt ten aanzien van deel- of eindvonnissen en -beschikkingen en niet in het geval, zoals hier, van een (zuivere) tussenbeschikking, HR 8 mei 2009, LJN BH3664 en NJ 2009/223. Van een tussenbeschikking kan alleen tegelijk met de einduitspraak of met toestemming van de rechter die de beschikking gaf hoger beroep worden ingesteld. Dat de bedoelde toestemming is verleend wordt niet gesteld. Weliswaar zou die toestemming nog gevraagd kunnen worden nu de algemene appeltermijn van drie maanden nog niet is verstreken (HR 23 januari 2004, LJN AL7051 en NJ 2005/510), maar het hof zal de vrouw niet in de gelegenheid stellen deze toestemming te vragen, omdat deze niet kan worden verleend. Een dergelijk verzoek stuit immers af op het rechtsmiddelenverbod van artikel 69 lid 5 Rv.

Het hof neemt ambtshalve nog in overweging dat de onderhavige beslissing van rechtbank niet kan worden aangemerkt als een provisionele beslissing, waartegen wel aanstonds hoger beroep kan worden ingesteld. Het betreft een beslissing in het kader van de voortgang en in instructie van de zaak, vgl. HR 22 januari 2010, LJN BK1639 en JBPr 2010/26.

Ten aanzien van zaken betreffende het personen- en familierecht lijkt de wetgever inderdaad de verzoekschrift- procedure te hebben voorgeschreven en daarvoor bijzondere bepalingen gegeven in de zesde titel van boek 3 Rv, de artikelen 261 jo 798 e.v. Rv (de tekst van deze zesde titel lijkt te verwijzen naar die van Boek 1). Voor de vraag of sprake is van een zaak als bedoeld in de artikelen 798 e.v. Rv is niet doorslaggevend de wijze waarop partijen gestalte hebben gegeven aan hun rechtsverhouding (huwelijkse voorwaarden, convenant, contract), noch de processuele weg waarlangs zij hun aanspraak geldend willen maken (in het feit dat bijvoorbeeld nakoming wordt ‘gevorderd’ of een verklaring voor recht ligt geen beperking besloten). Bepalend is of het ingeroepen materiële recht haar grondslag vindt in boek 1 BW, HR 2 mei 2003, NJ 2003/467 (in deze zaak: levensonderhoud).

In de onderhavige zaak is sprake van een verdeling van een gemeenschappelijke onroerende zaak en de financiële afwikkeling daarvan. De grondslag daarvoor is gelegen in boek 3 BW, de artikelen 3:166 e.v. BW. Vorderingen uit dien hoofde worden ingeleid bij dagvaarding.




Klik hier voor de hele uitspraak.

-
-
WWW.UWWET.nl
2010. Alle rechten voorbehouden.

Uwwet.nl