Logo uwwet.nl wetgeving overwegingen rechter juridische bijstand jurisprudentie uitwerkingen rechtspraak juristen regelgeving uitspraken advocaten besluiten notaris wetten rechtsbijstand rechterlijke beslissingen toelichtingen rechtshulp
www.uwwet.nl is er voor iedereen. Wij bedoelen dan ook iedereen.
Bestudeer uw rechten en plichten op uwwet.nl
-
-
Burgerlijk wetboek, boek 6
artikel 6:217

Onderwerp:

Datum uitspraak: 08-09-2000
Rechtsgebied: Civiel overig



De belangrijkste passage van de uitspraak en/of conclusie:
Het Hof is klaarblijkelijk wel - en terecht - ervan uitgegaan dat in een geval als het onderhavige - waarin partijen zich bij het aangaan van de overeenkomst niet met zoveel woorden erover hebben uitgesproken of de ouders voor zichzelf dan wel in hun hoedanigheid van wettelijke vertegenwoordigers van hun kind, dan wel in beide hoedanigheden tegelijk optraden - de wederpartij(en) ervan mocht(en) uitgaan dat de ouders de overeenkomst, als wettelijke vertegenwoordigers van hun kind, uitsluitend in naam van dat kind sloten. Het Hof acht kennelijk onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld, die de conclusie (zouden) rechtvaardigen dat de ouders de medische behandelingsovereenkomst mede voor zichzelf zijn aangegaan. Aan dit oordeel ligt geen onjuiste rechtsopvatting ten grondslag en het is voor het overige niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd.

Het Hof heeft echter slechts tot uitdrukking gebracht dat partijen bij de totstandkoming van de overeenkomst niet hebben besproken of de ouders aan de overeenkomst tot behandeling van [de zoon] uitsluitend als zijn wettelijk vertegenwoordigers rechten konden ontlenen dan wel of zij dat ook voor zichzelf konden

Subonderdeel 1f klaagt dat het Hof blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat het gegeven dat de ouders een eigen belang hadden bij correcte nakoming van de ten behoeve van [de zoon] gesloten overeenkomst, van onvoldoende gewicht is om anders te oordelen over de vraag of de ouders slechts als wettelijke vertegenwoordigers van [de zoon] een overeenkomst met [verweerder 1] c.s. hebben gesloten. [Verweerder 1] c.s. behoefden, naar 's Hofs oordeel, uit de aanwezigheid van dit eigen belang niet af te leiden dat de ouders (tevens) voor zichzelf een behandelingsovereenkomst wilden aangaan. Deze oordelen van het Hof geven niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en zijn evenmin onbegrijpelijk dan wel onvoldoende gemotiveerd. Daarbij verdient aantekening dat de enkele aanwezigheid van zulk een eigen belang niet voldoende is om de ouders tot partij bij de overeenkomst te maken.

Onderdeel 3 is gericht tegen rov. 4.16, waarin het Hof heeft overwogen dat het aan de vordering uit onrechtmatig handelen ten grondslag gelegde beroep op artikel 8 EVRM moet worden verworpen omdat dit artikel niet strekt tot bescherming van het in dit verband door de ouders gestelde en beweerdelijk geschonden belang, te weten de integriteit van het gezinsleven.

De hiervoor weergegeven overweging van het Hof geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting omtrent hetgeen in artikel 8 lid 1 EVRM is bepaald. Het daarin vervatte oordeel is niet onbegrijpelijk en behoefde geen nadere motivering.


Klik hier voor de hele uitspraak.

-
-
WWW.UWWET.nl
Sinds 2009. Alle rechten voorbehouden.

Uwwet.nl