Logo uwwet.nl wetgeving overwegingen rechter juridische bijstand jurisprudentie uitwerkingen rechtspraak juristen regelgeving uitspraken advocaten besluiten notaris wetten rechtsbijstand rechterlijke beslissingen toelichtingen rechtshulp
www.uwwet.nl is er voor iedereen. Wij bedoelen dan ook iedereen.
Bestudeer uw rechten en plichten op uwwet.nl
-
-

- rechtspraak

Datum uitspraak: 14-07-2010



De belangrijkste passage van de uitspraak en/of conclusie:
artikel 23 van de Faillissementswet (Fw). Dit artikel regelt niet alleen de beheers- en beschikkingsbevoegdheid van de gefailleerde, maar geeft tevens het tijdstip aan waarop de schuldenaar het beheer en de beschikking over zijn vermogen verliest. Uit het artikel vloeit voort dat vanaf 00.00 uur op de dag waarop de faillietverklaring wordt uitgesproken de gefailleerde niet langer handelingen kan verrichten die zijn vermogen (in de zin van artikel 20 Fw) raken. Het is daarmee de uitwerking van het beginsel dat door de intreding van het faillissement de rechtspositie van alle bij de boedel betrokkenen onveranderlijk wordt, het zogenaamde ‘fixatiebeginsel’ (Tekst &Commentaar Faillissementswet, Deventer: Kluwer 2008).

De boedel kan op grond van artikel 24 Fw niettemin door een handeling van de gefailleerde worden gebonden, voor zover de boedel door die handeling is gebaat.

Artikel 52 Fw geeft uitzonderingen op het fixatiebeginsel. De eerste twee leden van dit artikel beschermen, kort gezegd, de schuldenaar die na faillietverklaring te goeder trouw aan de failliet betaalt. Het derde lid, van genoemd artikel bepaalt dat betaling na faillietverklaring bevrijdt ten opzichte van de boedel voor zover de betaling ten bate van de boedel is gekomen.

Voor een geslaagd beroep op het artikel is vereist dat betaling geschiedt ter nakoming van een verbintenis die voor faillissement reeds bestond. De Hoge Raad heeft in eerdergenoemd arrest Huijzer q.q./Rabobank geoordeeld dat tussen de gefailleerde en de bank weliswaar een rekening-courantverhouding bestaat, maar dat de verbintenis tot het doen van een betaling pas ontstaat op het moment dat de rekeninghouder een door de bank aanvaarde concrete betalingsopdracht verstrekt.

Eerst vanaf dat moment is de bank verplicht overeenkomstig de instructie van de rekeninghouder ten laste van het saldo van de rekening-courant een betalingsopdracht uit te voeren en gerechtigd het bestaande creditsaldo met een corresponderend bedrag te verminderen.

De rechtbank is van oordeel dat het aan de curator is om een afweging te maken wie hij wil aanspreken. Er is geen rechtsregel die de curator dwingt daar een bepaalde volgorde in aan te brengen of die zich verzet tegen de keuze die de curator heeft gemaakt, ook is er geen sprake van misbruik van recht of strijd met de redelijkheid en billijkheid.

De rechtbank is van oordeel dat de wetgever, zoals verwoord door Advocaat-Generaal mr. Huydekoper in Huijzer/Rabobank, een keus heeft gemaakt voor bescherming van de boedel en de crediteuren die op verhaal via de boedel zijn aangewezen, ten nadele van bona fide derden die op of na faillissementsdatum door rechtshandelingen of andere rechtsfeiten aanspraken ten laste van de gefailleerde verkrijgen of zich van aanspraken ten gunste van de gefailleerde bevrijden. De strikte naleving van het fixatiebeginsel en de beperkte uitleg van uitzonderingen daarop leidt tot voornoemde bescherming,

De rechtbank overweegt dat in Mulder/CLBN de vraag aan de orde was of girale betalingen na faillissement op rekening van de pandgever-cliënt bij de bank-crediteur-pandhouder door de bank kunnen worden verrekend met zijn vordering ten laste van de cliënt. De Hoge Raad heeft die vraag bevestigend beantwoord.




Klik hier voor de hele uitspraak.

-
-
WWW.UWWET.nl
2010. Alle rechten voorbehouden.

Uwwet.nl