Logo uwwet.nl wetgeving overwegingen rechter juridische bijstand jurisprudentie uitwerkingen rechtspraak juristen regelgeving uitspraken advocaten besluiten notaris wetten rechtsbijstand rechterlijke beslissingen toelichtingen rechtshulp
www.uwwet.nl is er voor iedereen. Wij bedoelen dan ook iedereen.
Bestudeer uw rechten en plichten op uwwet.nl
-
-
Regeling omgevingsrecht
<     Naar vorige pagina                                                       Naar volgende pagina     >



Hoofdstuk 4. Indieningsvereisten vanwege het oprichten, veranderen of in werking hebben van een inrichting of mijnbouwwerk

§ 4.1. Oprichten en in werking hebben van een inrichting

§ 4.1.1. Regels voor alle categorieën van gevallen

Artikel 4.1.Algemene vereisten omtrent een inrichting

1. In of bij de aanvraag om een vergunning met betrekking tot het oprichten of in werking hebben van een inrichting, verstrekt de aanvrager de volgende gegevens en bescheiden:
a. de indeling, de uitvoering, de activiteiten en de processen in de inrichting en de ten behoeve daarvan toe te passen technieken of installaties, waaronder begrepen de wijze van energievoorziening, voor zover die redelijkerwijs van belang kunnen zijn voor de beoordeling van de nadelige gevolgen voor het milieu, die de inrichting kan veroorzaken;
b. de voor de activiteiten en de processen, bedoeld onder a, kenmerkende gegevens met betrekking tot grondstoffen, tussen-, neven- en eindproducten;
c. de maximale capaciteit van de inrichting en het totale nominale motorische of thermische ingangsvermogen van de tot de inrichting behorende installaties;
d. de tijden en dagen, dan wel perioden waarop de inrichting of de te onderscheiden onderdelen daarvan, in bedrijf zullen zijn;
e. de aard en omvang van de belasting van het milieu die de inrichting tijdens normaal bedrijf kan veroorzaken, daaronder begrepen een overzicht van de belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu die daardoor kunnen worden veroorzaakt;
f. de maatregelen of voorzieningen ten behoeve van:
1°. het nuttig toepassen dan wel het geschikt maken voor nuttig toepassing van de afvalstoffen die in de inrichting ontstaan;
2°. het opslaan van de afvalstoffen in de inrichting;
3°. het zich ontdoen van de afvalstoffen die in de inrichting ontstaan;
g. de andere maatregelen of voorzieningen die zijn of worden getroffen om de nadelige gevolgen voor het milieu die de inrichting kan veroorzaken, te voorkomen of te beperken;
h. de wijze waarop gedurende het in werking zijn van de inrichting de belasting van het milieu, die de inrichting veroorzaakt, wordt vastgesteld en geregistreerd;
i. de voor de aanvrager redelijkerwijs te verwachten ontwikkelingen met betrekking tot de inrichting die voor de beslissing op de aanvraag van belang kunnen zijn;
j. voor zover het betreft inrichtingen waartoe IPPC-installaties behoren: een beknopte beschrijving van de belangrijkste door de aanvrager bestudeerde alternatieven voor de voorgestelde technologie, technieken en maatregelen.

2. De aanvraag gaat vergezeld van een niet-technische samenvatting van de in het eerste lid bedoelde gegevens.



Artikel 4.2.Ongewone voorvallen

De aanvrager verstrekt in of bij de aanvraag gegevens over:
a. ongewone voorvallen als bedoeld in artikel 17.1 van de Wet milieubeheer, die redelijkerwijs mogelijk zijn te achten;
b. de belasting van het milieu, die die voorvallen kunnen veroorzaken;
c. de aard en de omvang van de bij die voorvallen te onderscheiden vormen van belasting van het milieu;
d. de maatregelen die worden getroffen om de belasting van het milieu, die de inrichting ten gevolge van die voorvallen kan veroorzaken, te voorkomen of te beperken.



Artikel 4.3.Bodemkwaliteit

1. De aanvrager verstrekt in of bij de aanvraag de resultaten van een onderzoek naar de kwaliteit van de bodem op de plaats waar de inrichting zal zijn of is gelegen.

2. De aanvrager verstrekt in of bij de aanvraag een rapport als bedoeld in artikel 2.11, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Het in het rapport opgenomen onderzoek voldoet aan de normbladen NEN 57251 en NEN 57402.



§ 4.1.2. Aanvullende regels voor bepaalde categorieën gevallen

Artikel 4.4.Indien een ander bestuursorgaan dan burgemeester en wethouders het bevoegd gezag is

Indien de aanvraag betrekking heeft op een inrichting, die behoort tot een categorie waarvoor gedeputeerde staten, Onze Minister, Onze Minister van Economische Zaken of Onze Minister van Verkeer en Waterstaat bevoegd zijn te beslissen op de aanvraag, vermeldt de aanvrager in of bij de aanvraag tevens de maatregelen die worden getroffen om de belasting van het milieu, die de inrichting of het mijnbouwwerk kan veroorzaken, te voorkomen of te beperken tijdens het in werking zijn van de inrichting dan wel mijnbouwwerk of de te onderscheiden onderdelen daarvan, waarbij, voor zover van toepassing, onderscheid wordt gemaakt tussen proefdraaien, normaal bedrijf, schoonmaak-, onderhouds- en herstelwerkzaamheden.



Artikel 4.5.Geluid

Indien de aanvraag betrekking heeft op een inrichting die behoort tot een categorie, die is genoemd in bijlage I, onder 11.1, 12.1, 13.1, onder a, onder 1° en 2°, 17.1, 18 of 19 van het besluit, of die behoort tot een categorie, waarvoor gedeputeerde staten, Onze Minister, Onze Minister van Economische Zaken of Onze Minister van Verkeer en Waterstaat bevoegd zijn te beslissen op de aanvraag, verstrekt de aanvrager in of bij de aanvraag tevens gegevens over:
a. de aard van de geluiden en hoogte van de te verwachten geluidsbelasting welke de inrichting binnen een door het bevoegd gezag aangegeven gebied buiten de inrichting kan veroorzaken;
b. de tijden waarop die geluidsbelasting zich zal voordoen;
c. de methode waarmee de aard van de geluiden en hoogte van de geluidsbelasting zijn vastgesteld.



Artikel 4.6.Bijzondere deskundigheden en andere vereisten bij bepaalde inrichtingen

Indien de aanvraag betrekking heeft op een inrichting die behoort tot een categorie, die is genoemd in bijlage I, onder 21, 28.4, onder g, of 29.1, onder k, van het besluit, verstrekt de aanvrager in of bij de aanvraag tevens gegevens en bescheiden met betrekking tot:
a. de namen van degenen die verantwoordelijk zijn voor de activiteiten met de genetisch gemodificeerde organismen en voor het toezicht op en de controle van de veiligheid daarvan;
b. het eventuele bestaan van biologische veiligheidscomités of subcomités;
c. het gewenste aantal van elk van de aangevraagde categorieën van fysische inperking, als bedoeld in artikel 2.55, eerste lid, onder b, c en d, van het Besluit genetisch gemodificeerde organismen milieubeheer 2013;
d. een plattegrond van de inrichting, waarop is ingetekend het ggo-gebied als bedoeld in het Besluit genetisch gemodificeerde organismen milieubeheer 2013 en waarop is aangegeven waar de onderscheiden categorieën van fysische inperking zullen zijn gelegen.



Artikel 4.7.Beheer van afvalstoffen

Indien de aanvraag betrekking heeft op een inrichting, die behoort tot een categorie, die is genoemd in bijlage I, onder 28.4 of 28.5 van het besluit, verstrekt de aanvrager in of bij de aanvraag tevens gegevens en bescheiden met betrekking tot:
a. de aard, de samenstelling, de hoeveelheid en de herkomst van de inkomende afvalstoffen;
b. de procedures van acceptatie en controle van de inkomende afvalstoffen;
c. de wijze van financiering van de activiteiten, alsmede een schatting van de omvang van de investeringen die worden gedaan;
d. de tarieven die de aanvrager voor het nuttig toepassen of verwijderen wil vaststellen alsmede de wijze waarop de tarieven zijn samengesteld;
e. de beschikbaarheid en vakbekwaamheid van de in de inrichting werkzame personen;
f. de wijze waarop de inkomende afvalstoffen worden geregistreerd;
g. de wijze waarop de bij het proces van nuttig toepassen of verwijderen ontstane stoffen, preparaten of andere producten of afvalstoffen worden afgezet, afgevoerd, nuttig toegepast of verwijderd, alsmede de wijze van registratie daarvan;
h. de ondernemings- en organisatiestructuur, alsmede de regeling van de feitelijke leiding van de activiteiten in de inrichting;
i. de naam en het adres van degene die de feitelijke leiding van de activiteiten heeft in de inrichting.



Artikel 4.8.Afvalstoffen op of in de bodem

Indien de aanvraag betrekking heeft op een inrichting die behoort tot een categorie, die is genoemd in bijlage I, onder 28.6, van het besluit, vermeldt de aanvrager in of bij de aanvraag tevens de aard, de samenstelling, de hoeveelheid en de herkomst van de betrokken afvalstoffen.



Artikel 4.9.Storten van afvalstoffen

1. Indien de aanvraag betrekking heeft op een inrichting die behoort tot een categorie, die is genoemd in bijlage I, onder 28.1, onder c, onder 28.4, onder f, of 28.4, onder g, van het besluit, in gevallen waarin sprake is van het storten van afvalstoffen, verstrekt de aanvrager in of bij de aanvraag tevens gegevens en bescheiden met betrekking tot:
a. de kwaliteit van de bodem op de plaats waar de inrichting zal zijn of is gelegen;
b. de bodemkundige gesteldheid en geohydrologische omstandigheden op de plaats waar de inrichting zal zijn of is gelegen, waaronder ten minste gegevens met betrekking tot:
1°. voor zover van toepassing de gemiddelde grondwaterstand, vastgesteld door metingen volgens de door het Nederlands Normalisatie Instituut uitgeven norm NEN 5766, uitgave 1990, welke metingen tenminste tweemaal per maand op de 14e en 28e van die maand, gedurende een periode van tenminste een jaar voorafgaand aan de indiening van de aanvraag zijn verricht;
2°. de grondwaterstroming;
3°. de doorlatendheid, dikte, samenstelling en zetting van de bodemlagen;
c. de vormen van belasting van het milieu alsmede de aard, de omvang en de duur daarvan die de inrichting naar verwachting kan veroorzaken na de beëindiging van de werking van de inrichting of de sluiting daarvan;
d. de wijze waarop na beëindiging van het op of in de bodem brengen van de afvalstoffen het milieuhygiënische beheer van die stoffen en van de milieubeschermende voorzieningen is geregeld;
e. een exploitatie-, toezicht- en controleplan dat ten minste de gegevens, bedoeld in de onderdelen a, b, c, d en h van artikel 4.1, alsmede de gegevens, bedoeld in de onderdelen a tot en met h van artikel 4.7, bevat.

2. In of bij een aanvraag die betrekking heeft op een inrichting als bedoeld in het eerste lid, toont de aanvrager aan dat financiële zekerheid is of wordt gesteld, voor het nakomen van de voorschriften met betrekking tot:
a. de bovenafdichting van een stortplaats, niet zijnde een stortplaats waar uitsluitend baggerspecie wordt gestort;
b. het zo nodig aanbrengen van een geohydrologisch isolatiesysteem, of het zo nodig aanbrengen van een afdeklaag op een stortplaats, zijnde een stortplaats waar uitsluitend baggerspecie wordt gestort.

3. Indien een gemeente-, een provincie- of een waterschapsbestuur, dan wel het Rijk, vergunninghouder zal zijn, kan in afwijking van het tweede lid in plaats van het stellen van financiële zekerheid een daaraan gelijkwaardige voorziening zijn of worden getroffen.

4. Indien de aanvraag betrekking heeft op een inrichting als bedoeld in het eerste lid in gevallen waarin sprake is van het storten van afvalstoffen in de diepe ondergrond, gaat zij tevens vergezeld van een rapport, inhoudende een veiligheidsbeoordeling die voldoet aan onderdeel 2.5 van de bijlage bij de beschikking nr. 2003/33/EG van de Raad van de Europese Unie van 19 december 2002 tot vaststelling van criteria en procedures voor het aanvaarden van afvalstoffen op stortplaatsen overeenkomstig artikel 16 en bijlage II van richtlijn 1999/31/EG betreffende het storten van afvalstoffen (PbEG L11).

5. Indien de aanvraag betrekking heeft op een inrichting als bedoeld in het eerste lid en er sprake is van het opslaan of storten van metallisch kwik, voldoet deze tevens aan artikel 4, eerste lid, van verordening (EG) nr. 1102/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008 inzake het verbod op de uitvoer van metallisch kwik en andere kwikverbindingen en -mengsels en de veilige opslag van metallisch kwik (PbEU L 304/75).

6. Een wijziging van de bijlage, bedoeld in het vierde lid, gaat voor de toepassing van dat lid gelden met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijziging uitvoering moet zijn gegeven, tenzij bij ministerieel besluit, dat in de Staatscourant wordt bekendgemaakt, een ander tijdstip wordt vastgesteld.



Artikel 4.10.Afvalvoorziening

1. Indien de aanvraag betrekking heeft op een afvalvoorziening, gaat de aanvraag vergezeld van een door degene die de afvalvoorziening drijft, opgesteld winningsafvalbeheersplan als bedoeld in artikel 3 van het Besluit beheer winingsafvalstoffen.

2. In of bij een aanvraag die betrekking heeft op een afvalvoorziening, toont de aanvrager aan dat:
a. de afvalvoorziening geschikt gelegen is, in het bijzonder gelet op verplichtingen ten aanzien van beschermde gebieden en geologische, hydrologische en hydrogeologische, seismische en geotechnische factoren;
b. de afvalvoorziening zo is ontworpen dat voldaan wordt aan de noodzakelijke voorwaarden om:
1°. verontreiniging van de bodem, de lucht, het grondwater of een oppervlaktewaterlichaam, rekening houdende met in het bijzonder richtlijn 2006/11/EG, het Lozingenbesluit bodembescherming en de kaderrichtlijn water, te voorkomen,
2°. te verzekeren dat verontreinigd water en percolaat op doelmatige wijze kunnen worden verzameld, en
3°. erosie door water of wind wordt tegengegaan voor zover dat technisch mogelijk en economisch haalbaar is;
c. de afvalvoorziening passend is gebouwd, wordt beheerd en onderhouden teneinde:
1°. haar fysische stabiliteit te verzekeren,
2°. verontreiniging of besmetting van de bodem, de lucht, een oppervlaktewaterlichaam of het grondwater te voorkomen, en
3°. schade aan het landschap zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.
d. passende plannen en regelingen zijn getroffen voor:
1°. een periodieke monitoring en inspectie van de afvalvoorziening door binnen de inrichting werkzame personen, die beschikken over de voor die werkzaamheden benodigde vakbekwaamheid;
2°. het treffen van maatregelen indien de resultaten van die monitoring en de inspectie wijzen op instabiliteit of verontreiniging van het water of de bodem;
e. passende regelingen zijn getroffen voor:
1°. de rehabilitatie en de sluiting van de afvalvoorziening;
2°. de fase na de sluiting van de afvalvoorziening;
f. in het ontwerp en bij de bouw van die afvalvoorziening rekening is gehouden met de noodzakelijke voorwaarden om een zwaar ongeval als bedoeld in artikel 1, onderdeel f, van het Besluit risico’s zware ongevallen 1999 te voorkomen en de nadelige gevolgen van een dergelijk ongeval voor de gezondheid van de mens of het milieu zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken, met inbegrip van de grensoverschrijdende gevolgen;
g. financiële zekerheid is of wordt gesteld, voor het nakomen van de voorschriften die ingevolge het Besluit beheer winningsafvalstoffen aan de vergunning worden verbonden, alsmede voor het nakomen van paragraaf 8.2 van de Wet milieubeheer, en dat het bedrag waarvoor de zekerheid in stand wordt gehouden is berekend overeenkomstig beschikking nr. 2009/335/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 20 april 2009 inzake technische richtsnoeren voor het stellen van de financiële zekerheid overeenkomstig Richtlijn 2006/21/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende het beheer van afval van winningsindustrieën (PbEU L 101).



Artikel 4.11.Verbranden van afvalstoffen

Indien de aanvraag betrekking heeft op een inrichting waarop paragraaf 5.2 van het Activiteitenbesluit milieubeheer van toepassing is, vermeldt of verstrekt de aanvrager in of bij de aanvraag tevens:
a. de maatregelen of voorzieningen ten behoeve van terugwinning van de als gevolg van thermische behandeling van afvalstoffen opgewekte warmte;
b. de gegevens, bedoeld in artikel 4.1, eerste lid, onder a, per onderscheiden afvalsoort in de afvalstoffenlijst als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Regeling Europese afvalstoffenlijst, en voor gevaarlijke afvalstoffen voorts een specificatie van de minimale en maximale toevoer, de laagste en hoogste calorische waarde, alsmede de maximumgehalten aan PCB’s, pentachloorfenol, chloor, fluor, zwavel, zware metalen en andere verontreinigende stoffen per onderscheiden afvalsoort in de afvalstoffenlijst;
c. een nadere omschrijving van de meest ongunstige bedrijfsomstandigheden.



Artikel 4.12.Vuurwerk

1. Indien de aanvraag betrekking heeft op een inrichting waar ten hoogste 10.000 kilogram consumentenvuurwerk als bedoeld in het Vuurwerkbesluit wordt opgeslagen, vermeldt de aanvrager in of bij de aanvraag tevens de maximale hoeveelheid consumentenvuurwerk in de zin van het Vuurwerkbesluit die in de inrichting wordt opgeslagen.

2. Indien de aanvraag betrekking heeft op een inrichting die behoort tot een categorie die is genoemd in bijlage I, onder 3.5, van het Besluit omgevingsrecht, verstrekt de aanvrager in of bij de aanvraag:
a. de maximale hoeveelheden stoffen en voorwerpen behorend tot transport-gevarenklasse 1 als bedoeld in bijlage 1 van de Regeling vervoer over land van gevaarlijke stoffen, onderscheiden naar gevarensubklasse en compatibiliteitsgroep, die in de inrichting worden opgeslagen;
b. de maximale hoeveelheid consumenten- en professioneel vuurwerk dan wel pyrotechnische artikelen voor theatergebruik in de zin van het Vuurwerkbesluit die in de inrichting wordt opgeslagen;
c. de namen van degenen door wie of onder voortdurend toezicht van wie handelingen met professioneel vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik worden verricht, voor zover de aanvraag betrekking heeft op het bewerken van professioneel vuurwerk onderscheidenlijk pyrotechnische artikelen voor theatergebruik;
d. gegevens over de vakbekwaamheid van de in de inrichting werkzame personen, voor zover de aanvraag betrekking heeft op het bewerken van professioneel vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik.



Artikel 4.13.BRZO

1. Indien de aanvraag betrekking heeft op een inrichting waarop paragraaf 3 van het Besluit risico's zware ongevallen 1999 van toepassing is, gaat zij vergezeld van die onderdelen van het veiligheidsrapport, bedoeld in artikel 10 van dat besluit, die betrekking hebben op de risico's voor personen buiten de inrichting en voor het milieu.

2. In een geval als bedoeld in het eerste lid vermeldt de aanvrager in of bij de aanvraag, per stof, genoemd in bijlage I, deel 1, bij dat besluit en per categorie van stoffen en preparaten, genoemd in bijlage I, deel 2, bij dat besluit, de maximale hoeveelheid waarvoor vergunning wordt gevraagd.

3. Indien de aanvraag betrekking heeft op een inrichting waarop paragraaf 2 en niet tevens paragraaf 3 van het Besluit risico's zware ongevallen 1999 van toepassing is, verstrekt de aanvrager in of bij de aanvraag, de volgende gegevens:
a. de naam en de functie van de met de feitelijke leiding van de inrichting belaste persoon, indien deze een ander is dan degene die de inrichting drijft;
b. de aard van de in de inrichting aanwezige gevaarlijke stoffen;
c. per stof, genoemd in bijlage I, deel 1, bij dat besluit, en per categorie van stoffen en preparaten, genoemd in bijlage I, deel 2, bij dat besluit:
1°. de maximale hoeveelheid waarvoor vergunning wordt gevraagd;
2°. de hoeveelheid die bij een normale bedrijfsvoering in de inrichting aanwezig is;
3°. de fysische vorm van de betrokken gevaarlijke stof of stoffen;
d. met het oog op de vaststelling van domino-effecten, voor gevaarlijke stoffen behorend tot de categorie ontplofbaar, ontvlambaar, licht ontvlambaar of zeer licht ontvlambaar, bedoeld in bijlage I, deel 2, bij dat besluit:
1°. een aanduiding van het grootste insluitsysteem;
2°. de maximale hoeveelheid van de betrokken gevaarlijke stof die daarin aanwezig kan zijn;
3°. een aanduiding van de betrokken gevaarlijke stof alsmede een aanduiding van de categorie waartoe die stof behoort;
4°. de plaats van het insluitsysteem in de inrichting;
5°. de druk en de temperatuur van de betrokken stoffen en preparaten in het insluitsysteem; e. de activiteiten die in de inrichting worden uitgeoefend;
f. de met de onmiddellijke omgeving van de inrichting samenhangende omstandigheden die een zwaar ongeval kunnen veroorzaken of de gevolgen daarvan ernstiger kunnen maken.



Artikel 4.14.Geologische opslag van kooldioxide

Indien de aanvraag betrekking heeft op een inrichting waar een stookinstallatie met een nominaal elektrisch vermogen van 300 MW of meer aanwezig is, verstrekt de aanvrager in of bij de aanvraag tevens gegevens en bescheiden met betrekking tot:
a. de aanwezigheid van een geschikt CO2-opslagcomplex als bedoeld in artikel 1 van de Mijnbouwwet;
b. de technische en economische haalbaarheid van faciliteiten voor het transport van kooldioxide naar een CO2-opslagcomplex;
c. de technische en economische haalbaarheid van aanpassing van de stookinstallatie voor de afvang van CO2.



Artikel 4.15.Indirecte lozingen

In of bij een aanvraag om een vergunning met betrekking tot het oprichten of het in werking hebben van een inrichting, van waaruit afvalwater of andere afvalstoffen in een voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater worden gebracht, verstrekt de aanvrager de volgende gegevens en bescheiden:
a. een karakterisering naar aard, samenstelling, eigenschappen, hoeveelheid en herkomst van de afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen, die in de voorziening wordt gebracht, waarbij in ieder geval wordt vermeld of het afvalwater continu dan wel discontinu in de voorziening wordt gebracht, met welke regelmaat dit plaatsvindt, de wijze waarop dit plaatsvindt en de activiteiten waaruit het afvalwater afkomstig is;
b. een beschrijving van de technische gegevens van het rioolstelsel en een aanduiding van de plaats waar het afvalwater of andere afvalstoffen in de voorziening worden gebracht, met toelichtende tekeningen, die in ieder geval bestaan uit een rioleringstekening;
c. een processchema van de opzet en een beschrijving van de capaciteit van elke installatie waardoor of waarin processen plaatsvinden die leiden of kunnen leiden tot het in een oppervlaktewaterlichaam brengen van afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen, waarbij wordt aangegeven welke afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen waar en in welke mate vrijkomen;
d. een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen die zijn of worden getroffen om te voorkomen of te beperken dat afvalwater of andere afvalstoffen in de voorziening worden gebracht, met toelichtende tekening;
e. de voorzieningen en de maatregelen die zijn voorzien om extra lozingen ten gevolge van storingen, ongewone voorvallen, proefdraaien, in gebruik stellen, buiten bedrijf nemen, schoonmaak- of herstelwerkzaamheden te voorkomen of te beperken;
f. een beschrijving van de maatregelen die worden getroffen bij definitieve stopzetting van de activiteiten, om te voorkomen of te beperken dat afvalwater of andere afvalstoffen in de voorziening worden gebracht;
g. een beschrijving van de aard en omvang van de gevolgen voor de doelmatige werking van het zuiveringstechnisch werk dat het afvalwater of de andere afvalstoffen ontvangt. Indien de inrichting of het mijnbouwwerk over een eigen afvalwaterzuivering beschikt, wordt in of bij de aanvraag tevens het gehalte BZV/N-totaal in het effluent van deze afvalwaterzuivering aangegeven;
h. een beschrijving van de aard en omvang van de belasting van de kwaliteit van het oppervlaktewaterlichaam ten gevolge van het lozen van het afvalwater of andere afvalstoffen, daaronder begrepen een overzicht van de belangrijke nadelige effecten op het watermilieu;
i. een beschrijving van de wijze waarop de lozing wordt vastgesteld en geregistreerd en de wijze waarop over de lozing wordt gerapporteerd;
j. een opgave van de voor de aanvrager redelijkerwijs te verwachten ontwikkelingen met betrekking tot de lozing die voor de beslissing op de aanvraag van belang kunnen zijn;
k. een niet-technische samenvatting van de in dit artikel bedoelde gegevens.



Artikel 4.16.Registratie externe veiligheid

1. Indien de aanvraag betrekking heeft op het oprichten of het in werking hebben van een inrichting als bedoeld in artikel 3, onderdelen b, e, f, g en h, of artikel 4, onder b, e en f, van het Registratiebesluit externe veiligheid vermeldt de aanvrager in of bij de aanvraag de volgende gegevens:
a. de ligging van zowel de 10-5 per jaar contour als de 10-6 per jaar contour van het plaatsgebonden risico en, indien beschikbaar, de 10-8 per jaar contour van het plaatsgebonden risico, dan wel de afstanden die overeenkomen met deze waarden voor het plaatsgebonden risico indien deze afstanden door Onze Minister zijn voorgeschreven;
b. de grootte van het groepsrisico, uitgedrukt in een grafiek met op de horizontale as het aantal dodelijke slachtoffers en op de verticale as de cumulatieve kansen per jaar op ten minste dat aantal slachtoffers, dan wel voor inrichtingen waarvoor geen veiligheidsrapport verplicht is gesteld op grond van het Besluit risico’s zware ongevallen 1999, indien bekend de op grond van de oriënterende waarde voor het groepsrisico gemiddeld toelaatbare dichtheid van personen binnen het invloedsgebied rond de inrichting.

2. Voor inrichtingen waarop het Besluit LPG-tankstations milieubeheer of het Vuurwerkbesluit van toepassing zijn, blijft het eerste lid buiten toepassing.

3. Bij de berekening van de in de onderdelen a en b van het eerste lid bedoelde gegevens wordt uitgegaan van de in de aanvraag genoemde maximale hoeveelheid gevaarlijke stof.



§ 4.2. Veranderen van een inrichting of de werking daarvan en de revisievergunning

Artikel 4.17.Algemene vereisten

1. In of bij de aanvraag om een vergunning voor het veranderen van een inrichting of van de werking daarvan, vermeldt de aanvrager:
a. de beoogde verandering van de inrichting of van de werking daarvan;
b. op welke gegevens en bescheiden die eerder zijn verstrekt in het kader van de aanvraag van de vergunning of vergunningen krachtens welke de inrichting is opgericht dan wel in werking is, de verandering van invloed is, met een aanduiding van de door de verandering veroorzaakte wijzigingen daarvan.

2. De artikelen 4.1 tot en met 4.15 zijn van overeenkomstige toepassing.



Artikel 4.18.Veranderingen in combinatie met BRZO 1999

1. Indien de aanvraag betrekking heeft op het veranderen van een inrichting of van de werking daarvan en indien sprake is van een inrichting waarop paragraaf 3 van het Besluit risico's zware ongevallen 1999 van toepassing is, verstrekt de aanvrager in of bij de aanvraag tevens de volgende gegevens en bescheiden:
a. een rapport als bedoeld in artikel 4.13, eerste lid, indien het Besluit risico's zware ongevallen 1999 voor de eerste maal van toepassing wordt ten gevolge van het veranderen van de inrichting of het veranderen van de werking ervan, of
b. een herzien rapport als bedoeld in artikel 4.13, eerste lid.

2. Op een aanvraag als bedoeld in het eerste lid is artikel 4.13, tweede lid, van overeenkomstige toepassing.

3. Indien de aanvraag betrekking heeft op het veranderen van een inrichting of van de werking daarvan en indien sprake is van een inrichting waarop paragraaf 2 en niet tevens paragraaf 3 van het Besluit risico's zware ongevallen 1999 van toepassing is, verstrekt de aanvrager in of bij de aanvraag tevens de volgende gegevens en bescheiden:
a. de gegevens, bedoeld in artikel 4.13, derde lid, indien het Besluit risico's zware ongevallen 1999 voor de eerste maal van toepassing wordt ten gevolge van het veranderen van de inrichting of van de werking daarvan, of
b. herziene gegevens als bedoeld in artikel 4.13, derde lid



Artikel 4.19.Registratie externe veiligheid

1. Indien de aanvraag betrekking heeft op het veranderen van een inrichting of van de werking daarvan, vermeldt de aanvrager in of bij de aanvraag, onverminderd hetgeen is bepaald in enig ander artikel van dit hoofdstuk, de gegevens, bedoeld in artikel 4.16, indien de aanvraag ten gevolge van het veranderen van de inrichting of het veranderen van de werking ervan, voor de eerste maal betrekking heeft op een inrichting als bedoeld in artikel 3, onderdelen b, e, f, g en h, of artikel 4, onderdelen b, e en f, van het Registratiebesluit externe veiligheid.

2. Indien de aanvraag betrekking heeft op het veranderen van een inrichting of van de werking daarvan, vermeldt de aanvrager in of bij de aanvraag de herziene gegevens, bedoeld in artikel 4.16.



Artikel 4.20.Revisievergunning

Met betrekking tot een aanvraag als bedoeld in artikel 2.6, eerste lid, van de wet, zijn de artikelen 4.1 tot en met 4.17 van overeenkomstige toepassing.



§ 4.3. Verandering van de inrichting of de werking daarvan, die niet tot andere of grotere nadelige gevolgen leidt en die niet tot een andere inrichting leidt

Artikel 4.21.Beperkte verandering inrichting

Bij een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 3.10, derde lid, van de wet, vermeldt de vergunninghouder:
a. de vergunning of vergunningen krachtens welke de inrichting is opgericht dan wel in werking is;
b. de beoogde verandering van de inrichting of van de werking daarvan;
c. gegevens waaruit blijkt van welke onderdelen en in welke mate van de onder a bedoelde vergunning of vergunningen en de daaraan verbonden beperkingen en voorschriften wordt afgeweken;
d. het tijdstip waarop beoogd wordt de voorgenomen verandering te verwezenlijken;
e. gegevens waaruit blijkt dat:
1°. de beoogde verandering van de inrichting of van de werking daarvan niet leidt tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan volgens de geldende vergunning is toegestaan;
2°. geen verplichting bestaat tot het maken van een milieueffectrapport als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer;
3°. het veranderen niet leidt tot een andere inrichting dan waarvoor eerder een vergunning is verleend.



§ 4.4. Indieningsvereisten met betrekking tot een mijnbouwwerk

Artikel 4.22.Mijnbouwwerken

1. De artikelen 4.1 tot en met 4.20 van deze regeling zijn van overeenkomstige toepassing op de aanvraag om een vergunning met betrekking tot het oprichten of in werking hebben van een mijnbouwwerk of tot het veranderen van een mijnbouwwerk of van de werking daarvan.

2. Indien bij een aanvraag om een vergunning als bedoeld in het eerste lid, een plaats, traject of gebied moet worden vermeld, wordt dit uitgedrukt in:
a. het coördinatenstelsel van de Rijksdriehoeksmeting, indien de plaats, het traject of het gebied zich aan de landzijde van de in de bijlage bij de Mijnbouwwet vastgelegde lijn bevindt, en
b. geografische coördinaten, berekend volgens het stelsel van de Europese vereffening, indien de plaats, het traject of het gebied zich aan de zeezijde van de in de bijlage bij de Mijnbouwwet vastgelegde lijn bevindt.

3. Van een gebied wordt het oppervlak vermeld, uitgedrukt in km2.

4. Een plaats of een traject wordt, onder vermelding van de coördinaten daarvan, aangegeven op een kaart.

5. De ligging van een gebied wordt, onder vermelding van de coördinaten van de hoekpunten daarvan, aangegeven op een kaart.

6. De kaarten, bedoeld in het derde en vierde lid, zijn getekend op een schaal van 1:50.000.

-

De Regeling omgevingsrecht is voor het laatst geactualiseerd op: 17 maart 2015.

De status van deze wet is: zeer goed.

Klik hier voor meer informatie.

<     Naar vorige pagina                                                       Naar volgende pagina     >
-
WWW.UWWET.nl
Sinds 2009. Alle rechten voorbehouden.

Uwwet.nl