Hoofdstuk 8. Inrichtingen
Paragraaf 8.1
Artikelen 8.1 t/m 8.2a [Vervallen per 01-10-2010]
Artikel 8.2b [Vervallen per 01-01-2006]
Artikelen 8.3 t/m 8.34 [Vervallen per 01-10-2010]
Artikelen 8.35 t/m 8.38 [Vervallen per 26-11-2008]
Artikelen 8.39 t/m 8.39f [Vervallen per 01-10-2010]
Artikel 8.40
1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld, die nodig zijn ter bescherming van het milieu tegen de nadelige gevolgen die inrichtingen daarvoor kunnen veroorzaken. Daarbij kan worden bepaald dat daarbij gestelde regels slechts gelden in daarbij aangegeven categorieën van gevallen.
2. Bij de beslissing tot het vaststellen van een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het eerste lid, worden in ieder geval betrokken:
a. de bestaande toestand van het milieu, voor zover inrichtingen die tot de betrokken categorieën behoren, daarvoor gevolgen kunnen veroorzaken;
b. de gevolgen voor het milieu, die inrichtingen die tot de betrokken categorieën behoren, kunnen veroorzaken, mede in hun onderlinge samenhang bezien;
c. de met betrekking tot inrichtingen die tot de betrokken categorieën behoren, en de omgeving waarin zodanige inrichtingen zijn of kunnen zijn gelegen, redelijkerwijs te verwachten ontwikkelingen die van belang zijn met het oog op de bescherming van het milieu;
d. de mogelijkheden tot bescherming van het milieu, door de nadelige gevolgen voor het milieu, die inrichtingen die tot de betrokken categorieën behoren, kunnen veroorzaken, te voorkomen, dan wel zoveel mogelijk te beperken, voor zover zij niet kunnen worden voorkomen;
e. de voor onderdelen van het milieu, waarvoor de betrokken categorieën van inrichtingen gevolgen kunnen hebben, geldende milieukwaliteitseisen, vastgesteld krachtens of overeenkomstig artikel 5.1 of bij Bijlage 2;
f. de redelijkerwijs te verwachten financiële en economische gevolgen van de maatregel.
In een toelichting bij de maatregel wordt aangegeven op welke wijze deze aspecten bij de voorbereiding van de maatregel zijn betrokken.
3. Ten aanzien van bij de regels te stellen voorschriften zijn de bij of krachtens artikel 2.22, tweede en derde lid, gestelde regels over activiteiten met betrekking tot inrichtingen als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, alsmede de artikelen 2.23, 2.30, eerste lid, 2.31, eerste lid, onder b, 2.33, eerste lid, onder b, en 4.1 van die wet van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat het stellen van financiële zekerheid slechts kan worden voorgeschreven in de vorm van het sluiten van een verzekering tegen aansprakelijkheid voor schade, voortvloeiend uit de nadelige gevolgen voor het milieu, die de inrichting veroorzaakt.
4. Deze paragraaf en de daarop berustende bepalingen zijn mede van toepassing op inrichtingen die gevolgen voor het milieu kunnen veroorzaken binnen de exclusieve economische zone, voor zover dat bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het eerste lid, is bepaald.
Artikel 8.40a
1. Indien bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8.40 een verplichting is opgenomen voor degene die de inrichting drijft, om daarbij aangegeven maatregelen te treffen, kan daarbij worden bepaald dat diegene in plaats daarvan andere maatregelen kan treffen, wanneer met die andere maatregelen ten minste een gelijkwaardig niveau van bescherming van het milieu wordt bereikt.
2. Degene die de inrichting drijft dient een aanvraag in tot het kunnen treffen van andere maatregelen bij het bestuursorgaan, aangegeven bij de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het eerste lid, welke aanvraag gegevens bevat waaruit blijkt dat met die andere maatregelen ten minste een gelijkwaardig niveau van bescherming van het milieu wordt bereikt.
3. Het bestuursorgaan, bedoeld in het tweede lid, beslist binnen acht weken over de gelijkwaardigheid van de andere maatregelen. Het bestuursorgaan kan deze termijn eenmaal met ten hoogste zes weken verlengen.
4. Indien de maatregelen waarop de aanvraag betrekking heeft, direct verband houden met activiteiten waarvoor een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend of die zijn toegestaan krachtens een omgevingsvergunning, wordt de beslissing op de aanvraag afgestemd op de betrokken aanvraag om een omgevingsvergunning, onderscheidenlijk de betrokken omgevingsvergunning.
Artikel 8.41
1. Bij een algemene maatregel van bestuur krachtens artikel 8.40 kan met betrekking tot daarbij aangewezen categorieën van inrichtingen de verplichting worden opgelegd tot het melden van het oprichten of het veranderen van een inrichting waarop de maatregel betrekking heeft, dan wel van het veranderen van de werking daarvan.
2. Bij de maatregel wordt aangegeven:
a. het bestuursorgaan waaraan de melding wordt gericht;
b. het tijdstip, voorafgaand aan het oprichten of veranderen, waarop de melding uiterlijk moet zijn gedaan;
c. de gegevens die bij de melding moeten worden verstrekt;
d. in welke gevallen de melding geheel of gedeeltelijk elektronisch wordt verricht of in welke gevallen het bevoegd gezag geheel of gedeeltelijk elektronisch gedane meldingen in ontvangst neemt.
3. Onze Minister kan nadere regels stellen met betrekking tot de in het tweede lid, onder c, bedoelde gegevens en de wijze waarop zij moeten worden verstrekt.
4. Van de melding wordt openbaar kennisgegeven in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen. Indien op grond van een algemene maatregel van bestuur krachtens artikel 8.40 ook anderszins gegevens moeten worden verstrekt, kunnen bij de maatregel regels over de openbare kennisgeving daarvan worden gesteld. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen bestuursorganen worden aangewezen, waaraan een exemplaar van de melding of de anderszins verstrekte gegevens moet worden toegezonden.
Artikel 8.41a
1. Indien activiteiten ten aanzien waarvan ingevolge het bepaalde krachtens artikel 8.41 een melding moet worden gedaan, tevens zijn aan te merken als activiteiten die behoren tot een categorie waarvoor ingevolge artikel 2.1 of 2.2, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een omgevingsvergunning is vereist, wordt, indien de melding nog niet gedaan is of de bij de melding te verstrekken gegevens niet volledig zijn, tegelijkertijd met de indiening van de aanvraag om een omgevingsvergunning een melding van die activiteiten overeenkomstig het bepaalde krachtens artikel 8.41 gedaan.
2. Indien niet is voldaan aan het bepaalde in het eerste lid besluit het bevoegd gezag de aanvraag niet te behandelen, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen de door dat bestuursorgaan gestelde termijn alsnog te melden dan wel de ontbrekende gegevens te verstrekken.
3. Een besluit om de aanvraag niet te behandelen wordt aan de aanvrager bekendgemaakt nadat de krachtens het tweede lid gestelde termijn ongebruikt is verstreken of binnen die termijn de gegevens, bedoeld in het tweede lid, niet of niet volledig zijn verstrekt.
4. In gevallen als bedoeld in het eerste lid wordt de melding gedaan bij het bestuursorgaan waarbij de aanvraag om een omgevingsvergunning wordt ingediend.
5. Indien het bestuursorgaan waaraan de melding is gedaan, niet het bestuursorgaan is waaraan ingevolge het bepaalde krachtens artikel 8.41, tweede lid, onder a, de melding moet worden gericht, zendt het eerstbedoelde bestuursorgaan onverwijld de bij die melding verstrekte gegevens door naar het bestuursorgaan, bedoeld in dat onderdeel, onder gelijktijdige mededeling daarvan aan de afzender.
Artikel 8.42
1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8.40 kan met betrekking tot daarbij aangegeven onderwerpen de verplichting worden opgelegd te voldoen aan voorschriften die nodig zijn ter bescherming van het milieu, gesteld door een bij die maatregel aangegeven bestuursorgaan.
2. Op het stellen van voorschriften als bedoeld in het eerste lid, is artikel 8.40, tweede en derde lid, van overeenkomstige toepassing.
3. Het bestuursorgaan, bedoeld in het eerste lid, kan voorschriften stellen die afwijken van de regels, gesteld bij of krachtens de maatregel, bedoeld in dat lid, indien dat bij of krachtens die maatregel is bepaald. Bij of krachtens de maatregel kan worden bepaald in welke mate de voorschriften kunnen afwijken en kan worden bepaald dat slechts kan worden afgeweken in daarbij aangegeven categorieën van gevallen.
4. Het bestuursorgaan kan de voorschriften aanvullen, wijzigen of intrekken indien dat nodig is ter bescherming van het milieu.
5. Bij of krachtens de maatregel worden categorieën van gevallen aangegeven, waarin van de beschikking waarbij het voorschrift wordt gesteld, mededeling wordt gedaan door kennisgeving in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen.
6. Voorschriften als bedoeld in het eerste lid die betrekking hebben op activiteiten die direct verband houden met activiteiten waarvoor een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend of die zijn toegestaan krachtens een omgevingsvergunning, worden afgestemd op de betrokken aanvraag om een omgevingsvergunning, onderscheidenlijk de betrokken omgevingsvergunning.
7. Op de voorbereiding van een beschikking op de aanvraag tot het stellen van voorschriften zijn de artikelen 3.8 en 3.9, eerste en tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van overeenkomstige toepassing, tenzij afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht daarop van toepassing is.
Artikel 8.42a
Het bevoegd gezag kan voorschriften aan een omgevingsvergunning voor een inrichting verbinden die afwijken van de regels, gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8.40, indien dat bij of krachtens die maatregel is bepaald. Bij of krachtens de maatregel kan worden bepaald in welke mate de voorschriften kunnen afwijken en kan worden bepaald dat slechts kan worden afgeweken in daarbij aangegeven categorieën van gevallen.
Artikel 8.42b
1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8.40 kan met betrekking tot daarbij aangegeven onderwerpen worden bepaald dat bij provinciale of gemeentelijke verordening gestelde regels omtrent die onderwerpen van de bij of krachtens de maatregel gestelde regels kunnen afwijken, in welke mate kan worden afgeweken en kan worden bepaald dat slechts kan worden afgeweken in daarbij aangegeven categorieën van gevallen.
2. Op het stellen van provinciale of gemeentelijke regels als bedoeld in het eerste lid, is artikel 8.40, tweede en derde lid, van overeenkomstige toepassing.
Artikel 8.43
1. Inrichtingen waarin van anderen afkomstige afvalstoffen worden gestort, brengen bij het in ontvangst nemen van afvalstoffen een bedrag in rekening waarbij in ieder geval rekening wordt gehouden:
a. met de kosten van het totstandbrengen, instandhouden en in werking hebben van de inrichting,
b. met de kosten van de voorzieningen die bewerkstelligen dat de inrichting, nadat zij buiten gebruik is gesteld, geen nadelige gevolgen voor het milieu veroorzaakt, daaronder mede begrepen de kosten van de krachtens artikel 15.44, eerste lid, verschuldigde heffing, en
c. met de kosten van financiële zekerheid in categorieën van gevallen waarvoor het stellen van financiële zekerheid krachtens artikel 4.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is voorgeschreven.
2. Onze Minister kan nadere regels stellen met betrekking tot het eerste lid.
Artikel 8.44 [Vervallen per 01-01-2008]
Artikel 8.45 [Vervallen per 01-10-2010]
Artikel 8.46
[Door vernummering vervallen.]
Paragraaf 8.2
Artikel 8.47
1. In deze paragraaf en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. stortplaats: inrichting waar afvalstoffen worden gestort, dan wel het gedeelte van een inrichting, waar afvalstoffen worden gestort, indien in de inrichting niet uitsluitend afvalstoffen worden gestort, met uitzondering van afvalvoorzieningen;
b. gesloten stortplaats: stortplaats ten aanzien waarvan de in het derde lid bedoelde verklaring is afgegeven;
c. bedrijfsgebonden stortplaats: stortplaats waar uitsluitend afvalstoffen worden gestort, die afkomstig zijn van binnen de inrichting waartoe de stortplaats behoort.
2. Onder stortplaats wordt mede verstaan een gesloten stortplaats. Tot de stortplaats wordt mede gerekend het gedeelte van de stortplaats waar het storten van afvalstoffen is beëindigd.
3. Het bevoegd gezag verklaart een stortplaats voor gesloten, indien:
a. het storten van afvalstoffen is beëindigd,
b. voor zover een daartoe strekkend voorschrift voor de inrichting geldt, een bovenafdichting is aangebracht, en
c. een eindinspectie door het bevoegd gezag is uitgevoerd waaruit is gebleken dat aan alle voorschriften, verbonden aan de omgevingsvergunning voor de inrichting, is voldaan en dat ook geen andere maatregelen ingevolge de Wet bodembescherming getroffen dienen te worden door degene die de stortplaats drijft, in geval van verontreiniging of aantasting van de bodem onder de stortplaats.
Artikel 8.47a
Het bevoegd gezag stelt Onze Minister zo spoedig mogelijk op de hoogte van een verklaring als bedoeld in artikel 8.47, derde lid.
Artikel 8.48
1. Deze paragraaf is van toepassing op stortplaatsen waarvoor een omgevingsvergunning is vereist, waar op of na 1 september 1996 afvalstoffen worden gestort, en
a. waarvoor een algemene maatregel van bestuur geldt als bedoeld in artikel 2.22, derde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, of
b. uitsluitend baggerspecie wordt gestort.
2. Deze paragraaf is, met uitzondering van het eerste lid van dit artikel, van overeenkomstige toepassing op afvalvoorzieningen.
3. Het tweede lid is niet van toepassing op bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorieën van naar haar aard tijdelijke afvalvoorzieningen.
Artikel 8.49
1. Met betrekking tot een gesloten stortplaats worden zodanige maatregelen getroffen dat wordt gewaarborgd dat die stortplaats geen nadelige gevolgen voor het milieu veroorzaakt, dan wel, voor zover dat redelijkerwijs niet kan worden gevergd, de grootst mogelijke bescherming wordt geboden tegen die nadelige gevolgen.
2. Tot de maatregelen, bedoeld in het eerste lid, worden in ieder geval gerekend:
a. maatregelen strekkende tot het in stand houden en onderhouden, alsmede het herstellen, verbeteren of vervangen van voorzieningen ter bescherming van de bodem;
b. het regelmatig inspecteren van voorzieningen ter bescherming van de bodem, en
c. het regelmatig onderzoeken van de bodem onder de stortplaats.
3. Degene die een stortplaats drijft, stelt een nazorgplan op ter uitvoering van de maatregelen, bedoeld in het eerste en tweede lid. Het nazorgplan behoeft de instemming van het bevoegd gezag. Het bevoegd gezag beslist hierover binnen dertien weken na de indiening van het nazorgplan. Indien het bevoegd gezag niet binnen de gestelde termijn heeft beslist, is de instemming van rechtswege gegeven. Het bevoegd gezag maakt de instemming van rechtswege onverwijld nadat de beslistermijn is verstreken, bekend.
4. Het bevoegd gezag kan degene die een stortplaats drijft, bevelen het nazorgplan waarmee het heeft ingestemd, aan te passen gezien de ontwikkelingen op het gebied van de technische mogelijkheden tot bescherming van het milieu en de ontwikkelingen met betrekking tot de kwaliteit van het milieu, dan wel in verband met een verandering van de stortplaats sedert de datum van instemming met het nazorgplan.
5. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen met betrekking tot de in het eerste en tweede lid bedoelde maatregelen alsmede met betrekking tot het in het derde lid bedoelde nazorgplan nadere regels worden gesteld.
Artikel 8.50
1. Het bevoegd gezag is belast met de maatregelen, bedoeld in artikel 8.49.
2. Het bevoegd gezag kan de zorg voor de uitvoering van de werkzaamheden die verband houden met de in artikel 8.49 bedoelde maatregelen, opdragen aan een daartoe door hem aangewezen rechtspersoon of instantie.
3. In afwijking van het eerste lid berust de zorg voor de uitvoering van de werkzaamheden die verband houden met de in artikel 8.49 bedoelde maatregelen met betrekking tot:
a. gesloten stortplaatsen waar baggerspecie is gestort en die worden gedreven of mede worden gedreven door Onze Minister van Verkeer en Waterstaat, bij die minister;
b. gesloten afvalvoorzieningen waarin zich een mijnbouwwerk als bedoeld in artikel 1, onder n, van de Mijnbouwwet bevindt, bij degene die de afvalvoorziening het laatst heeft gedreven.
4. Op verzoek van degene die een bedrijfsgebonden stortplaats het laatst heeft gedreven, wordt bij het al dan niet toepassen van het tweede lid rekening gehouden met de mogelijkheid die zorg aan die persoon op te dragen.
Artikel 8.51
De rechthebbende ten aanzien van de plaats waar de in artikel 8.49 bedoelde zorg met betrekking tot een gesloten stortplaats wordt uitgevoerd, is verplicht te gedogen dat werkzaamheden worden verricht ten behoeve van die zorg, onverminderd zijn recht op schadevergoeding.
Paragraaf 8.3
Artikel 8.52
Naar aanleiding van de door de provincie uitgevoerde inventarisatie van plaatsen waar afvalstoffen zijn gestort en waar dat storten voor 1 september 1996 is beëindigd, delen gedeputeerde staten van de provincie waar de desbetreffende stortplaatsen liggen, Onze Minister zo spoedig mogelijk mede welke stortplaatsen dit betreft.
Artikel 8.53
1. Onze Minister houdt een lijst bij van gesloten stortplaatsen als bedoeld in artikel 8.47, en van de stortplaatsen, bedoeld in artikel 8.52.
2. Hij draagt zorgt voor bekendmaking van deze lijst en doet een afschrift van de lijst alsmede de aanvullingen erop toekomen aan de ter zake van de afvalstoffenbelasting bevoegde inspecteur van de Belastingdienst.
De Wet milieubeheer is voor het laatst geactualiseerd op: 11 maart 2014.
De status van deze wet is: zeer goed.
Klik hier voor meer informatie.
Uwwet.nl