Hoofdstuk 11. Geluid
Titel 11.1. Algemeen
Artikel 11.1
1. In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
beheerder: beheerder van de weg of spoorweg;
beheersverordening: verordening als bedoeld in artikel 3.38, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening;
bestemmingsplan: bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening;
binnenwaarde: binnenwaarde als bedoeld in artikel 11.2;
brongegevens: bij ministeriële regeling als zodanig aangewezen gegevens, benodigd voor de vaststelling van de geluidproductie en de geluidsbelasting vanwege een weg of spoorweg;
geluidbeperkende maatregel: bij ministeriële regeling aangewezen maatregel die de geluidproductie vanwege een weg of spoorweg beperkt, met uitzondering van een maatregel inzake het gebruik van de weg of spoorweg;
geluidplafondkaart: kaart met daarop aangegeven de wegen en spoorwegen, alsmede de geprojecteerde wegen en spoorwegen, waarop titel 11.3 en de daarop berustende bepalingen van toepassing zijn;
geluidplan: plan als bedoeld in artikel 6, vijfde lid, van de Spoedwet wegverbreding;
geluidproductie: geluidwaarde vanwege een weg of spoorweg in Lden;
geluidproductieplafond: toegestane geluidproductie;
geluidsbelasting: geluidsbelasting in Lden;
geluidsbelasting Lnight: geluidsbelasting van een plaats en vanwege een bron over alle perioden van 23.00–07.00 uur van een jaar als omschreven in bijlage I, onderdeel 2, van richtlijn nr. 2002/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 25 juni 2002 inzake de evaluatie en de beheersing van omgevingslawaai (PbEG L 189);
geluidsgevoelig object: bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen gebouw of terrein dat vanwege de bestemming daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft, waarbij wat betreft de bestemming wordt uitgegaan van het gebruik dat is toegestaan op grond van het bestemmingsplan, bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening, een inpassingsplan als bedoeld in artikel 3.26 of 3.28 van die wet daaronder mede begrepen, de beheersverordening, bedoeld in artikel 3.38 van die wet, of, indien met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening is afgeweken, de omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van laatstgenoemde wet;
geluidsgevoelige ruimte: bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen ruimte van een geluidsgevoelig object;
geluidwerende maatregel: maatregel aan een geluidsgevoelig object die de geluidsbelasting binnen de geluidsgevoelige ruimten van dat object beperkt;
geprojecteerde weg of spoorweg: nog niet aangelegde weg of spoorweg, in de aanleg waarvan wordt voorzien door een geldend bestemmingsplan, tracébesluit, of wegaanpassingsbesluit als bedoeld in de Spoedwet wegverbreding, dan wel door een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan wordt afgeweken;
hoofdspoorweg: krachtens artikel 2 van de Spoorwegwet aangewezen hoofdspoorweg;
Lden: maat ter bepaling van de geluidsbelasting of een andere geluidwaarde op een plaats en vanwege een bron over alle perioden van 07.00–19.00 uur, van 19.00–23.00 uur en van 23.00–07.00 uur van een jaar als omschreven in bijlage I, onderdeel 1, van richtlijn nr. 2002/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 25 juni 2002 inzake de evaluatie en de beheersing van omgevingslawaai (PbEG L 189);
maximale waarde: ten hoogste toelaatbare waarde van de geluidsbelasting als bedoeld in artikel 11.2;
saneringsmaatregel: geluidbeperkende maatregel dan wel een andere als zodanig aangewezen maatregel;
saneringsobject: object als bedoeld in artikel 11.57;
spoorweg: spoorweg als bedoeld in artikel 1 van de Spoorwegwet;
tracébesluit: tracébesluit als bedoeld in de Tracéwet;
verzameling van inrichtingen:
a. inrichtingen op een industrieterrein als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder;
b. bij algemene maatregel van bestuur aangewezen inrichtingen, die zijn gelegen binnen een daarbij aangegeven gebied;
voorkeurswaarde: voorkeurswaarde van de geluidsbelasting, als bedoeld in artikel 11.2;
weg: voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande weg, met inbegrip van de daarin liggende bruggen of viaducten;
woonwagenstandplaats: standplaats als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder e, van de Huisvestingswet.
2. Voor de toepassing van het bij of krachtens dit hoofdstuk bepaalde wordt mede verstaan onder:
a. bestemmingsplan: inpassingsplan als bedoeld in artikel 3.26 of artikel 3.28 van de Wet ruimtelijke ordening;
b. geluidsgevoelig object: nog niet aanwezig geluidsgevoelig object waarvoor een geldend bestemmingsplan verlening van een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht toelaat, ongeacht of deze vergunning reeds is afgegeven, dan wel waarvoor een zodanige omgevingsvergunning met afwijking van het bestemmingsplan is afgegeven;
c. weg, spoorweg of hoofdspoorweg: deel van een weg, spoorweg of hoofdspoorweg.
Artikel 11.2a
1. Voor de toepassing van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen gelden de in de onderstaande tabel aangegeven voorkeurswaarden, maximale waarden en binnenwaarden, in dB.
Tabel voorkeurswaarden, maximale waarden en binnenwaarden
voorkeurswaarde
maximale waarde
binnenwaarde A
binnenwaarde B
wegen
50
65
36
41
spoorwegen
55
70
36
41
2. De voorkeurswaarden en de maximale waarden hebben betrekking op de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten.
3. Binnenwaarde A is van toepassing op geluidsgevoelige ruimten van:
a. geluidsgevoelige objecten, voor zover deze zijn gelegen langs:
1°. wegen die in gebruik zijn genomen op of na 1 januari 1982;
2°. spoorwegen die in gebruik zijn genomen op of na 1 juli 1987;
b. geluidsgevoelige objecten langs overige wegen of spoorwegen, indien voor de bouw van die objecten een bouwvergunning is afgegeven na 1 januari 1982.
4. Binnenwaarde B is van toepassing op geluidsgevoelige ruimten van andere geluidsgevoelige objecten dan bedoeld in het derde lid.
Artikel 11.3
1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden eisen gesteld met betrekking tot de akoestische kwaliteit van wegen in beheer bij het Rijk en hoofdspoorwegen.
2. De beheerder draagt er zorg voor dat een weg of spoorweg die wordt aangelegd of vervangen, ten minste voldoet aan deze eisen, tenzij overwegende bezwaren van technische aard zich hiertegen verzetten.
3. Onze Minister evalueert de eisen in 2017 en vervolgens ten minste eenmaal in de vijf jaar.
Titel 11.2. Geluidsbelastingkaarten en actieplannen
§ 11.2.1. Algemeen
Artikel 11.4
1. Gedeputeerde staten melden vóór 1 april 2015 en vervolgens elke vijf jaar vóór 1 april aan Onze Minister:
a. op welke delen van provinciale wegen naar verwachting in het daaropvolgende kalenderjaar meer dan drie miljoen maal een motorvoertuig zal passeren;
b. op welke delen van andere spoorwegen dan hoofdspoorwegen naar verwachting in het daaropvolgende kalenderjaar meer dan 30 000 maal een trein zal passeren.
2. Onze Minister publiceert vóór 30 juni 2015 en vervolgens elke vijf jaar vóór 30 juni in de Staatscourant welke delen van wegen en spoorwegen overeenkomstig het eerste lid zijn gemeld.
Artikel 11.5
Onze Minister wijst vóór 30 juni 2015 en vervolgens elke vijf jaar vóór 30 juni als agglomeratie aan verstedelijkte gebieden met ten minste 100 000 inwoners.
§ 11.2.2. Geluidsbelastingkaarten
Artikel 11.6
1. Onze Minister stelt geluidsbelastingkaarten vast voor wegen in beheer bij het Rijk en hoofdspoorwegen.
2. Gedeputeerde staten stellen geluidsbelastingkaarten vast voor de krachtens artikel 11.4, tweede lid, gepubliceerde delen van wegen en spoorwegen.
3. De geluidsbelastingkaarten hebben betrekking op:
a. de geluidsbelasting en de geluidsbelasting Lnight van geluidsgevoelige objecten vanwege de betrokken wegen en spoorwegen;
b. de bij algemene maatregel van bestuur of overeenkomstig de maatregel als stille gebieden aangewezen categorieën van gebieden die zijn gelegen in de omgeving van wegen en spoorwegen als bedoeld onder a.
4. Burgemeester en wethouders van gemeenten die behoren tot krachtens artikel 11.5 aangewezen agglomeraties, stellen geluidsbelastingkaarten vast die betrekking hebben op de geluidsbelasting en de geluidsbelasting Lnight vanwege:
a. wegen, daaronder begrepen spoorwegen die deel uitmaken van een weg;
b. spoorwegen die niet deel uitmaken van een weg;
c. luchthavens als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet luchtvaart;
d. de luchthaven Schiphol, bedoeld in hoofdstuk 8 van de Wet luchtvaart;
e. inrichtingen of verzamelingen van inrichtingen.
5. De geluidsbelastingkaarten geven ten minste een weergave van:
a. de geluidsbelasting en de geluidsbelasting Lnight veroorzaakt door de in het eerste, tweede onderscheidenlijk vierde lid, bedoelde geluidsbronnen in het kalenderjaar voorafgaand aan dat van de vaststelling van de geluidsbelastingkaart;
b. het aantal geluidsgevoelige objecten en bewoners van woningen die aan bepaalde waarden van de geluidsbelasting en de geluidsbelasting Lnight worden blootgesteld.
6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld omtrent de inhoud, vormgeving en inrichting van geluidsbelastingkaarten, welke regels kunnen verschillen voor wegen en spoorwegen als bedoeld in het eerste en tweede lid en agglomeraties.
7. De vaststelling van de geluidsbelastingkaarten geschiedt ten minste elk vijf jaar vóór 30 juni, te rekenen vanaf 2012.
Artikel 11.7
1. Ten behoeve van de vaststelling van een geluidsbelastingkaart als bedoeld in artikel 11.6, eerste en tweede lid, verstrekken burgemeester en wethouders aan Onze Minister onderscheidenlijk gedeputeerde staten op hun verzoek, alle inlichtingen en gegevens waarover zij kunnen beschikken, voor zover die voor het opstellen van die kaart noodzakelijk zijn.
2. Ten behoeve van de vaststelling van een geluidsbelastingkaart als bedoeld in artikel 11.6, vierde lid, verstrekken Onze Minister, gedeputeerde staten en burgemeester en wethouders aan betrokken burgemeester en wethouders op hun verzoek, alle inlichtingen en gegevens waarover zij kunnen beschikken, voor zover die voor het opstellen van die kaart noodzakelijk zijn. Op een dergelijk verzoek verstrekt Onze Minister van Defensie de contourenkaarten, bedoeld in artikel 10.23 van de Wet Luchtvaart.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld inzake de te verstrekken inlichtingen en gegevens, waaronder de wijze waarop en de termijn waarbinnen of de datum waarvoor deze verstrekt worden.
Artikel 11.8
1. Ten behoeve van de bepaling van de geluidsbelasting en de geluidsbelasting Lnight vanwege een weg, spoorweg, inrichting of verzameling van inrichtingen worden bij regeling van Onze Minister regels gesteld.
2. Ten behoeve van de bepaling van de geluidsbelasting en de geluidsbelasting Lnight vanwege een luchthaven kunnen bij regeling van Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Defensie regels worden gesteld.
Artikel 11.9
1. Binnen één maand na de vaststelling van een geluidsbelastingkaart als bedoeld in artikel 11.6, eerste, tweede en vierde lid, geven Onze Minister, gedeputeerde staten, onderscheidenlijk burgemeester en wethouders van deze vaststelling kennis in één of meer dag-, nieuws-, of huis-aan-huisbladen, dan wel op andere geschikte wijze. Hierbij geven zij aan op welke wijze kennis kan worden gekregen van de inhoud van de geluidsbelastingkaart.
2. De in het eerste lid bedoelde bestuursorganen:
a. stellen de geluidsbelastingkaart voor een ieder langs elektronische weg beschikbaar;
b. voegen bij de geluidsbelastingkaart een overzicht van de belangrijkste punten van die kaart.
3. Binnen één maand na vaststelling zenden gedeputeerde staten, onderscheidenlijk burgemeester en wethouders de geluidsbelastingkaart langs elektronische weg aan Onze Minister.
4. Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld over de wijze waarop de geluidsbelastingkaart ter beschikking van Onze Minister wordt gesteld.
Artikel 11.10
1. Indien gedeputeerde staten niet of niet tijdig voldoen aan een verplichting als bedoeld in artikel 11.6, tweede lid, is artikel 121 van de Provinciewet van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat Onze Minister in de plaats treedt van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
2. Indien burgemeester en wethouders niet of niet tijdig voldoen aan een verplichting als bedoeld in artikel 11.6, vierde lid, is artikel 124 van de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat Onze Minister in de plaats treedt van gedeputeerde staten.
§ 11.2.3. Actieplannen
Artikel 11.11
1. Onze Minister stelt vóór 18 juli 2013 aan de hand van de geluidsbelastingkaarten, bedoeld in artikel 11.6, eerste lid, een actieplan vast met betrekking tot de wegen in beheer bij het Rijk en hoofdspoorwegen. Indien er sprake is van een belangrijke ontwikkeling die van invloed is op de geluidhindersituatie, en daarnaast ten minste elke vijf jaar na de vaststelling, wordt het actieplan opnieuw overwogen en zo nodig aangepast.
2. Een actieplan bevat ten minste een beschrijving van:
a. het te voeren beleid om de geluidsbelasting en de geluidsbelasting Lnight te beperken, en
b. de voorgenomen in de eerstvolgende vijf jaar te treffen maatregelen om overschrijding van overeenkomstig algemene maatregel van bestuur vast te stellen waarden van de geluidsbelasting of de geluidsbelasting Lnight te voorkomen of ongedaan te maken en de te verwachten effecten van die maatregelen.
3. Het actieplan houdt rekening met de resultaten van de evaluatie, bedoeld in artikel 11.3, derde lid.
4. In het actieplan wordt aangegeven in hoeverre het voornemen bestaat om de geluidproductieplafonds voor wegen en spoorwegen aan te passen aan ontwikkelingen met betrekking tot het bronbeleid.
5. Het actieplan bevat tevens:
a. een overzicht van de geldende overschrijdingsbesluiten, bedoeld in artikel 11.49;
b. een beschrijving van de ontwikkelingen met betrekking tot het bronbeleid en andere relevante ontwikkelingen die van invloed kunnen zijn op een of meer van de geldende overschrijdingsbesluiten;
c. een motivering of de in onderdeel b bedoelde ontwikkelingen aanleiding geven tot het intrekken of wijzigen van een of meer van de geldende overschrijdingsbesluiten;
d. de planning van de sanering voor de eerstvolgende vijf jaar.
Artikel 11.12
1. Gedeputeerde staten stellen vóór 18 juli 2013 aan de hand van de geluidsbelastingkaarten, bedoeld in artikel 11.6, tweede lid, een actieplan vast met betrekking tot de krachtens artikel 11.4, tweede lid, gepubliceerde delen van wegen en spoorwegen. Indien er sprake is van een belangrijke ontwikkeling die van invloed is op de geluidhindersituatie, en daarnaast ten minste elke vijf jaar na de vaststelling, wordt het actieplan opnieuw overwogen en zo nodig aangepast.
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op burgemeester en wethouders van gemeenten die behoren tot krachtens artikel 11.5 aangewezen agglomeraties, met dien verstande dat het actieplan betrekking heeft op de in artikel 11.6, vierde lid, bedoelde geluidsbronnen.
3. Artikel 11.11, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 11.13
1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld omtrent de inhoud, vormgeving en inrichting van actieplannen. Deze regels kunnen verschillen voor wegen en spoorwegen als bedoeld in artikel 11.6, eerste en tweede lid, en agglomeraties.
2. Een actieplan met betrekking tot een weg wordt niet vastgesteld, dan nadat daarover overleg is gevoerd met de beheerder van die weg en de verantwoordelijke voor het bronbeleid.
Artikel 11.14
1. Een actieplan wordt voorbereid met overeenkomstige toepassing van de in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde procedure, met dien verstande dat in afwijking van artikel 3:15 van de Algemene wet bestuursrecht, een ieder zienswijzen naar voren kan brengen.
2. Burgemeester en wethouders stellen een actieplan niet vast dan nadat de gemeenteraad een ontwerp van het actieplan is toegezonden en deze in de gelegenheid is gesteld zijn wensen en zienswijze ter kennis van burgemeester en wethouders te brengen.
Artikel 11.15
Artikel 11.9 is van overeenkomstige toepassing op de vaststelling van actieplannen.
§ 11.2.4. Inlichtingen aan een andere lidstaat van de Europese Unie
Artikel 11.16
1. Onze Minister, gedeputeerde staten en burgemeester en wethouders verstrekken op verzoek van een bevoegde autoriteit van een van de lidstaten van de Europese Unie alle inlichtingen en gegevens waarover zij kunnen beschikken, voor zover die voor het opstellen van een geluidsbelastingkaart in de desbetreffende lidstaat noodzakelijk zijn. Op een dergelijk verzoek verstrekt Onze Minister van Defensie de contourenkaarten, bedoeld in artikel 10.23 van de Wet luchtvaart.
2. Artikel 11.7, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
Titel 11.3. Wegen en spoorwegen met geluidproductieplafonds
Afdeling 11.3.1. Algemeen
Artikel 11.17
1. Deze titel is van toepassing op de wegen in het beheer van het Rijk en de hoofdspoorwegen, alsmede de aan te leggen wegen in het beheer van het Rijk en hoofdspoorwegen, die zijn aangegeven op de geluidplafondkaart.
2. Op de geluidplafondkaart kunnen andere wegen en spoorwegen, alsmede aan te leggen wegen en spoorwegen, worden aangegeven, waarop deze titel van toepassing is.
Artikel 11.18
1. De geluidplafondkaart wordt bij regeling van Onze Minister vastgesteld.
2. Onze Minister stelt de geluidplafondkaart voor een ieder langs elektronische weg beschikbaar.
Artikel 11.19
1. Aan weerszijden van een weg of spoorweg of een geprojecteerde weg of spoorweg bevinden zich referentiepunten.
2. Op elk referentiepunt geldt een geluidproductieplafond:
a. dat tot stand gekomen is met toepassing van artikel 11.45;
b. dat vastgesteld is op grond van artikel 11.27, of
c. dat gewijzigd is op grond van artikel 11.28.
3. In bijzondere gevallen bevinden de referentiepunten zich langs een samenstel van wegen of geprojecteerde wegen dan wel langs een samenstel van spoorwegen of geprojecteerde spoorwegen. Voor de toepassing van titel 11.3 wordt onder weg of spoorweg dan wel geprojecteerde weg of geprojecteerde spoorweg een dergelijk samenstel van al dan niet geprojecteerde wegen of spoorwegen begrepen.
4. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt onder een geluidproductieplafond als bedoeld in het tweede lid, onder a of b, mede begrepen een geluidproductieplafond dat is opgenomen in een tracébesluit, een wegaanpassingsbesluit als bedoeld in artikel 5 van de Spoedwet wegverbreding, of een geluidplan.
Afdeling 11.3.2. Naleving en registratie van geluidproductieplafonds
§ 11.3.2.1. Naleving van de geluidproductieplafonds
Artikel 11.20
De beheerder draagt zorg voor de naleving van de geluidproductieplafonds.
Artikel 11.21
Een maatregel die de geluidoverdracht vanwege een weg of spoorweg beperkt, wordt ten aanzien van de naleving van de geluidproductieplafonds in de beschouwing betrokken, indien zij in het geluidregister is opgenomen. De beheerder kan daartoe een verzoek doen als bedoeld in artikel 11.31, tweede lid.
Artikel 11.22
1. De beheerder zendt voor 1 oktober van het kalenderjaar, volgend op het eerste kalenderjaar waarin dit hoofdstuk het gehele jaar van toepassing is, en vervolgens elk kalenderjaar voor 1 oktober, aan Onze Minister een verslag met betrekking tot de naleving van de geluidproductieplafonds in het voorafgaande kalenderjaar.
2. Onze Minister stelt het verslag, vergezeld van zijn bevindingen, voor een ieder langs elektronische weg beschikbaar.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de gegevens die het verslag ten minste bevat.
4. Tot de in het derde lid bedoelde gegevens behoren in elk geval:
a. een vergelijking van de hoogte van de berekende geluidproductie op de referentiepunten met de geldende geluidproductieplafonds;
b. een overzicht van de weg- of baanvakken waar de berekende geluidproductie op een of meer referentiepunten 0,5 dB of minder onder het geldende geluidproductieplafond ligt;
c. een verantwoording van de validatie van de berekende waarden voor de referentiepunten, waarbij de validatie in ieder geval plaatsvindt middels steekproefsgewijze metingen door een onafhankelijke partij.
5. Onze Minister stelt nadere regels omtrent de wijze waarop de geluidproductie, bedoeld in het vierde lid, wordt berekend.
Artikel 11.23
1. Artikel 11.20 geldt niet met betrekking tot geluidproductieplafonds voor een spoorweg, die tot stand zijn gekomen met toepassing van artikel 11.45, waarvoor door de beheerder op verzoek van een gerechtigde als bedoeld in artikel 57 van de Spoorwegwet extra capaciteit is verdeeld, indien:
a. op die spoorweg op een of meer dagen in het kalenderjaar voorafgaand aan 1 juli 2012 een of meer goederentreinen hebben gereden tussen 23.00 en 07.00 uur, en
b. de berekende geluidproductie op de langs die spoorweg gelegen referentiepunten inclusief de extra vervoerscapaciteit niet meer bedraagt dan 60 dB, en
c. er langs die spoorweg geen overdrachtsmaatregelen aanwezig zijn.
2. Deze vrijstelling is eenmalig voor een termijn van vier jaren met ingang van het kalenderjaar waarin de extra capaciteit is verdeeld. De vrijstelling geldt alleen voor de referentiepunten waarvoor de geluidproductieplafonds sinds 1 juli 2012 niet zijn gewijzigd.
3. Een wijziging van een geluidproductieplafond op grond van artikel 11.28, vierde lid, wordt voor de toepassing van het tweede lid buiten beschouwing gelaten.
4. De beheerder meldt onverwijld en gemotiveerd aan Onze Minister dat:
a. hij een verzoek als bedoeld in het eerste lid heeft ingewilligd;
b. daardoor een overschrijding optreedt van een of meer geluidproductieplafonds langs het daarbij aangegeven baanvak;
c. is voldaan aan de voorwaarden van dit artikel.
5. Onze Minister doet mededeling van de vrijstelling in de Staatscourant. De mededeling bevat ten minste de kalenderjaren waarvoor de vrijstelling geldt, alsmede een geografische omschrijving van het baanvak waarop de vrijstelling betrekking heeft.
Artikel 11.24
1. Onze Minister kan op verzoek van de beheerder in verband met bijzondere omstandigheden voor een termijn van ten hoogste vijf jaar ontheffing verlenen van de verplichting tot naleving van een geluidproductieplafond.
2. Onze Minister beslist binnen vier weken na ontvangst van de aanvraag. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing.
3. Onze Minister kan aan de ontheffing voorschriften verbinden met betrekking tot:
a. de mate en de duur van de overschrijding van het geluidproductieplafond;
b. het treffen van geluidwerende maatregelen aan de gevel van een geluidsgevoelige object, indien de ontheffing kan leiden tot een overschrijding van de binnenwaarde voor het betrokken geluidsgevoelig object met meer dan 5 dB.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de gegevens die bij de aanvraag worden verstrekt.
5. Onze Minister kan de voorschriften die aan de ontheffing verbonden zijn, wijzigen of de ontheffing geheel of gedeeltelijk intrekken, indien gewijzigde omstandigheden daartoe aanleiding geven.
6. Onze Minister doet mededeling van de ontheffing in de Staatscourant. De mededeling bevat ten minste de kalenderjaren waarvoor de ontheffing geldt, alsmede een geografische omschrijving van het baanvak of wegvak waarop de ontheffing betrekking heeft.
7. De artikelen 11.37 en 11.39 zijn van overeenkomstige toepassing.
§ 11.3.2.2. Het geluidregister
Artikel 11.25
1. Er is een openbaar geluidregister dat gegevens bevat met betrekking tot de geldende geluidproductieplafonds.
2. Voor zover in artikel 11.46, tweede lid, niet anders is bepaald, worden de gegevens in het register opgenomen op de dag van de bekendmaking van het besluit tot vaststelling of wijziging van een geluidproductieplafond of tot verlening of wijziging van een ontheffing dan wel op de dag waarop mededeling wordt gedaan van een vrijstelling.
3. Tot de gegevens behoren ten minste voor elk geluidproductieplafond:
a. het laatstelijk genomen besluit waarbij het geluidproductieplafond is vastgesteld of gewijzigd;
b. de ligging van de referentiepunten;
c. de brongegevens;
d. indien van toepassing:
1°. de mededeling, bedoeld in artikel 11.36 en artikel 11.63, derde lid;
2°. een krachtens artikel 11.23, vijfde lid, gepubliceerde vrijstelling;
3°. een krachtens artikel 11.24, eerste lid, verleende ontheffing.
4. In het geluidregister wordt geregistreerd voor welke wegen en spoorwegen een saneringsplan is vastgesteld.
5. Indien de werking van een besluit tot verlaging van het geluidproductieplafond is opgeschort op grond van artikel 11.63, derde lid, bevat het geluidregister in afwijking van het derde lid de brongegevens met betrekking tot het geluidproductieplafond opgenomen in dat besluit.
6. Het register wordt beheerd door Onze Minister van Verkeer en Waterstaat.
7. Het register is voor een ieder langs elektronische weg toegankelijk.
8. Onze Minister kan nadere regels stellen omtrent de inhoud, vorm en inrichting van het register, alsmede omtrent de wijze waarop het register wordt beheerd, bijgehouden en gecontroleerd.
Afdeling 11.3.3. Vaststelling of wijziging van geluidproductieplafonds
§ 11.3.3.1. Algemeen
Artikel 11.26
[Dit artikel treedt niet meer in werking. Het artikel is ingetrokken door Stb. 2012/267.]
In deze afdeling wordt onder bevoegd gezag verstaan: het bevoegd gezag, genoemd in artikel 11 van de Tracéwet, dan wel indien de Tracéwet niet van toepassing is, de Minister van Verkeer en Waterstaat.
Artikel 11.27
1. Onze Minister stelt een geluidproductieplafond vast op elk daartoe door hem aangegeven referentiepunt.
2. Het eerste lid is niet van toepassing indien op een referentiepunt reeds een geluidproductieplafond geldt, dat tot stand is gekomen met toepassing van artikel 11.45.
Artikel 11.28
1. Onze Minister kan een geluidproductieplafond wijzigen. Ingeval een ambtshalve wijziging geen deel uitmaakt van een tracébesluit, een wegaanpassingsbesluit als bedoeld in artikel 5 van de Spoedwet wegverbreding, of een geluidplan, zijn de artikelen 11.29 en 11.30 niet van toepassing.
2. Indien de beheerder een verzoek heeft ingediend tot verhoging van een geluidproductieplafond, wordt dat geluidproductieplafond niet verhoogd indien:
a. de beheerder niet heeft voldaan aan de verplichting, bedoeld in artikel 11.3, tweede lid, of
b. het geldende geluidproductieplafond naar redelijke verwachting niet binnen een periode van tien jaar volledig zal worden benut.
3. Een geluidproductieplafond wordt niet op verzoek verlaagd indien het gewijzigde geluidproductieplafond na verlaging naar redelijke verwachting binnen een periode van minder dan tien jaar volledig zou worden benut.
4. Onze Minister kan op verzoek van burgemeester en wethouders van een gemeente een geluidproductieplafond verlagen, indien de gemeente voornemens is een maatregel te treffen of te bekostigen dan wel een maatregel heeft getroffen of bekostigd die de geluidsbelasting vanwege een weg of spoorweg vermindert.
5. Artikel 11.29 is bij de behandeling van een aanvraag als bedoeld in het vierde lid niet van toepassing.
Artikel 11.29
1. Bij de voorbereiding van een besluit omtrent het vaststellen of wijzigen van een geluidproductieplafond neemt Onze Minister een geluidbeperkende maatregel niet in aanmerking, indien het treffen daarvan:
a. financieel niet doelmatig is met betrekking tot het beperken van de geluidsbelasting van een of meer geluidsgevoelige objecten, dan wel
b. stuit op overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of technische aard.
2. Het eerste lid, aanhef en onder a, is niet van toepassing, indien de beheerder Onze Minister uitdrukkelijk verzoekt om bij de besluitvorming rekening te houden met een door hem voorgestelde financieel niet doelmatige geluidbeperkende maatregel.
3. Op uitdrukkelijk verzoek van de beheerder houdt Onze Minister bij de voorbereiding van een besluit omtrent het vaststellen of wijzigen van een geluidproductieplafond rekening met een door de beheerder voorgestelde maatregel die niet is aangewezen als geluidbeperkende maatregel.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld voor de toepassing van het criterium, bedoeld in het eerste lid, onder a.
Artikel 11.30
1. Onze Minister stelt een geluidproductieplafond op een zodanige waarde vast dat de geluidsbelasting die de geluidsgevoelige objecten vanwege de betrokken weg of spoorweg ondervinden, de voorkeurswaarde niet overschrijdt.
2. Bij wijziging wordt een geluidproductieplafond op een zodanige waarde vastgesteld dat de geluidsbelasting vanwege de weg of spoorweg niet hoger is dan de geluidsbelasting, die de betrokken geluidsgevoelige objecten vanwege die weg of spoorweg ondervinden bij volledige benutting van het geldende geluidproductieplafond.
3. Het tweede lid is niet van toepassing, indien de geluidsbelasting na de wijziging van het geluidproductieplafond de voorkeurswaarde niet overschrijdt.
4. Onze Minister kan afwijken van het eerste of tweede lid, indien geen geluidbeperkende maatregelen in aanmerking komen om aan die leden te voldoen. De afwijking wordt zoveel mogelijk beperkt door het treffen van geluidbeperkende maatregelen.
5. Onze Minister kan voorts afwijken van het eerste of tweede lid, indien een geluidsgevoelig object tevens een geluidsbelasting boven de voorkeurswaarde kan ondervinden vanwege een andere geluidsbron die behoort tot een bij ministeriële regeling aangegeven categorie. Artikel 11.29, eerste lid, onder a, is niet van toepassing.
6. Bij de toepassing van het vierde en vijfde lid wordt de maximale waarde niet overschreden.
7. Het zesde lid is niet van toepassing indien in samenhang met het besluit tot het wijzigen van een geluidproductieplafond een overschrijdingsbesluit als bedoeld in artikel 11.49 wordt genomen.
§ 11.3.3.2. Procedures voor vaststelling of wijziging van geluidproductieplafonds
Artikel 11.31
1. Vaststelling of wijziging van een geluidproductieplafond geschiedt ambtshalve of op verzoek.
2. Een verzoek tot vaststelling of wijziging van een geluidproductieplafond kan worden gedaan door de beheerder van de betreffende weg of spoorweg.
3. Een verzoek tot wijziging van een geluidproductieplafond kan tevens worden gedaan door burgemeester en wethouders van de gemeente:
a. waarin het desbetreffende referentiepunt is gelegen, of
b. waartoe gronden behoren die zijn gelegen langs de betreffende weg of spoorweg binnen de zone, bedoeld in hoofdstuk VI van de Wet geluidhinder.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de gegevens die bij de aanvraag worden verstrekt.
Artikel 11.32
Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing op de voorbereiding van een besluit tot vaststelling of wijziging van een geluidproductieplafond dat wordt genomen op een verzoek als bedoeld in artikel 11.31, tweede of derde lid. Zienswijzen kunnen naar voren worden gebracht door een ieder.
Artikel 11.33
1. Ter voorbereiding van een besluit tot vaststelling of wijziging van een geluidproductieplafond wordt een akoestisch onderzoek verricht.
2. Het akoestisch onderzoek heeft betrekking op de geluidsbelasting die vanwege de weg of spoorweg zou kunnen worden ondervonden door geluidsgevoelige objecten, andere objecten en gebieden. Het onderzoek bevat een berekening van de geluidproductie op elk betrokken referentiepunt.
3. Bij het berekenen van de geluidproductie, bedoeld in het vorige lid, wordt uitgegaan van de gemiddelde waarden over de technische levensduur van de weg of spoorweg, welke zijn gevalideerd door metingen uitgevoerd door een onafhankelijke partij.
4. Het akoestisch onderzoek wordt uitgevoerd:
a. bij een ambtshalve besluit: door de beheerder;
b. bij een besluit op verzoek: door de aanvrager.
5. In afwijking van het vierde lid wordt de geluidproductie op de referentiepunten in alle gevallen berekend door de beheerder. De beheerder stelt de resultaten desgevraagd ter beschikking van een aanvrager als bedoeld in het derde lid, onder b.
6. Degene die het akoestisch onderzoek uitvoert, doet tevens akoestisch onderzoek naar de effecten van de samenloop van de geluidsbelasting van de weg of spoorweg en een andere geluidsbron als bedoeld in artikel 11.30, vijfde lid.
7. Onze Minister stelt nadere regels omtrent:
a. de wijze waarop het akoestisch onderzoek en de berekeningen worden uitgevoerd;
b. de situaties waarop het akoestisch onderzoek en de berekeningen betrekking hebben;
c. de gevallen waarin redelijkerwijs kan worden aangenomen dat geen behoefte bestaat aan een onderzoek naar de effecten van samenloop.
Artikel 11.34
Ter voorbereiding van een besluit tot ambtshalve vaststelling of wijziging van een geluidproductieplafond verstrekt de beheerder op verzoek van Onze Minister en binnen de gestelde termijn, alle inlichtingen en gegevens die hij redelijkerwijs nodig heeft ter voorbereiding van het besluit, waaronder de resultaten van het akoestisch onderzoek en de berekeningen, bedoeld in artikel 11.33.
Artikel 11.35
In het besluit tot vaststelling of wijziging van een geluidproductieplafond wordt aangegeven welke maatregelen met toepassing van artikel 11.29 bij de besluitvorming in aanmerking zijn genomen.
Artikel 11.36
In een besluit tot verlaging van een geluidproductieplafond, waarin overeenkomstig artikel 11.35 maatregelen zijn aangegeven, wordt bepaald dat de werking van het besluit in afwijking van artikel 20.3 wordt opgeschort totdat Onze Minister heeft medegedeeld dat de maatregelen ten genoegen van Onze Minister zijn getroffen. Deze mededeling geschiedt op dezelfde wijze als waarop van het besluit is kennisgegeven.
Artikel 11.37
Een afschrift van het besluit tot vaststelling of wijziging van een geluidproductieplafond wordt gezonden aan burgemeester en wethouders van de gemeente:
a. waarin het desbetreffende referentiepunt is gelegen;
b. waartoe de gronden behoren die zijn gelegen langs de desbetreffende weg of spoorweg binnen de zone, bedoeld in hoofdstuk VI van de Wet geluidhinder.
§ 11.3.3.3. De binnenwaarde
Artikel 11.38
1. Indien in een onherroepelijk besluit tot vaststelling of wijziging van een geluidproductieplafond toepassing is gegeven aan artikel 11.30, vierde of vijfde lid, en het geluidproductieplafond een zodanige waarde heeft dat de binnenwaarde bij volledige benutting van het geluidproductieplafond wordt overschreden, treft de beheerder geluidwerende maatregelen.
2. De verplichting, bedoeld in het eerste lid, strekt ertoe dat binnen een termijn van twee jaar nadat het besluit onherroepelijk is geworden de geluidsbelasting binnen de geluidsgevoelige ruimten van het betreffende geluidsgevoelige object wordt teruggebracht tot een waarde die ten minste 3 dB is gelegen onder de binnenwaarde.
3. Onze Minister kan op verzoek van de beheerder een andere termijn vaststellen waarbinnen de maatregelen worden getroffen.
4. Indien een geluidproductieplafond wordt verlaagd, is dit artikel uitsluitend van toepassing ten aanzien van geluidsgevoelige objecten waarvan de geluidsbelasting vanwege de weg of spoorweg toeneemt bij volledige benutting van het verlaagde geluidproductieplafond.
Artikel 11.39
1. Indien de rechthebbende ten aanzien van een geluidsgevoelig object niet heeft toegestemd mee te werken aan maatregelen die moeten worden getroffen ingevolge artikel 11.38, eerste lid, verklaart Onze Minister, op verzoek van de beheerder, de verplichting, bedoeld in artikel 11.38, eerste lid, vervallen.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de wijze waarop aan de rechthebbende wordt verzocht om mee te werken aan de realisatie van de maatregelen en de wijze waarop deze zijn toestemming verleent of onthoudt.
3. Onze Minister zendt een afschrift van de vervallenverklaring bij aangetekend schrijven aan de rechthebbende.
4. Onze Minister zendt onverwijld een afschrift van de vervallenverklaring aan de Dienst voor het kadaster en de openbare registers ter inschrijving van die verklaring in de openbare registers, bedoeld in afdeling 2 van titel 1 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek. De artikelen 24, eerste lid, en 26 van Boek 3 van dat wetboek zijn niet van toepassing.
§ 11.3.3.4. Verdere bepalingen omtrent vaststelling en wijziging van geluidproductieplafonds
Artikel 11.40
De artikelen 11.30 en 11.38 zijn niet van toepassing op een geluidsgevoelig object met betrekking waartoe met toepassing van de Interimwet stad-en-milieubenadering een hogere geluidsbelasting is toegestaan dan de wettelijke maximumwaarde ingevolge de Wet geluidhinder.
Artikel 11.41
Bij vaststelling of wijziging van een geluidproductieplafond wordt de geluidproductie vanwege een spoorwegemplacement als bedoeld in het Besluit omgevingsrecht, bijlage I, onderdeel C, categorie 14.1, alleen betrokken voor zover op die geluidproductie de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en hoofdstuk 8 niet van toepassing zijn.
Artikel 11.42
1. Het tweede tot en met vijfde lid zijn van toepassing indien een verzoek tot wijziging van een geluidproductieplafond of een wijziging van een geluidproductieplafond in het kader van een tracébesluit betrekking heeft op een weg of spoorweg waarvoor de beheerder op grond van artikel 11.56, eerste lid, een verzoek tot vaststelling van een saneringsplan moet doen, en er voor deze weg of spoorweg nog niet eerder een saneringsplan is vastgesteld.
2. In afwijking van artikel 11.30, tweede lid, wordt het geluidproductieplafond op een zodanige waarde vastgesteld dat op saneringsobjecten de geluidsbelasting vanwege de weg of spoorweg niet hoger is dan de streefwaarde, bedoeld in artikel 11.59, eerste lid, dan wel de overeenkomstig artikel 11.59, tweede lid, gereduceerde geluidsbelasting.
3. Artikel 11.30, derde tot en met zevende lid, is voor een saneringsobject van toepassing, met dien verstande dat:
a. in het vierde en vijfde lid van dat artikel in plaats van «het eerste of tweede lid» wordt gelezen: het tweede lid van artikel 11.42;
b. het zesde lid slechts van toepassing is indien toepassing van het vierde of vijfde lid ertoe leidt dat de geluidsbelasting bij volledige benutting van het gewijzigde geluidproductieplafond hoger is dan de geluidsbelasting die de betrokken geluidsgevoelige objecten vanwege de weg of spoorweg ondervinden bij volledige benutting van het geldende geluidproductieplafond.
4. Voor saneringsobjecten zijn de artikelen 11.64 en 11.65 van overeenkomstige toepassing en is artikel 11.38 niet van toepassing.
5. In afwijking van artikel 11.64, derde lid, worden de geluidwerende maatregelen, bedoeld in artikel 11.64, eerste lid en tweede lid, getroffen uiterlijk twee jaar na het onherroepelijk worden van het besluit tot wijziging van het geluidproductieplafond.
Artikel 11.43
1. Voor zover de in artikel 11.35 bedoelde maatregelen en het bestemmingsplan, of de beheersverordening niet met elkaar in overeenstemming zijn, geldt het besluit tot vaststelling of wijziging van het geluidproductieplafond voor de uitvoering van de daarin opgenomen maatregelen als een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken.
2. Voor zover een bestemmingsplan of een ander besluit een omgevingsvergunning voor een aanlegactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht vereist, geldt zodanige eis niet voor de uitvoering van de in het eerste lid bedoelde maatregelen.
Afdeling 11.3.4. Geluidproductieplafonds voor op «datum van inwerkingtreding van deze wet» bestaande of geprojecteerde wegen en spoorwegen
§ 11.3.4.1. Het tot stand komen van de geluidproductieplafonds
Artikel 11.44
Deze afdeling is van toepassing op geluidproductieplafonds die tot stand zijn gekomen met toepassing van artikel 11.45 voor een op 1 juli 2012 bestaande weg of spoorweg en geprojecteerde weg of spoorweg, die wordt geplaatst op de geluidplafondkaart.
Artikel 11.45
1. De geluidproductieplafonds voor de wegen of spoorwegen, bedoeld in artikel 11.44, zijn de over de door Onze Minister aangewezen referentieperiode door hem berekende heersende geluidproducties op de daartoe door hem aangegeven referentiepunten, vermeerderd met 1,5 dB.
2. In afwijking van het eerste lid zijn de geluidproductieplafonds voor bij algemene maatregel van bestuur aangewezen wegen of spoorwegen de in die maatregel aangegeven, of de op basis van de in de maatregel aangegeven gegevens door Onze Minister berekende, geluidproducties op de desbetreffende referentiepunten.
3. In afwijking van het eerste lid zijn voor een spoorweg waarvan de heersende geluidproductie op referentiepunten lager is dan 50,5 dB, en waarlangs geen geluidbeperkende maatregelen aanwezig zijn, de geluidproductieplafonds op 1 juli 2012 52,0 dB.
4. De heersende geluidproductie wordt met betrekking tot bij algemene maatregel van bestuur aangewezen wegen, bepaald op basis van de situatie waarbij een daarbij aangegeven wegdek is aangebracht.
5. Indien de heersende geluidproductie op een referentiepunt langs een weg als bedoeld in het vierde lid, blijkens het verslag hoger is dan het krachtens het vierde lid berekende geluidproductieplafond, geldt voor het betreffende referentiepunt een vrijstelling van artikel 11.20 totdat door vervanging van de wegverharding het geluidproductieplafond wordt nageleefd, maar uiterlijk tot 1 januari 2016.
6. Een vrijstelling van artikel 11.20 geldt voor geluidproductieplafonds die op grond van het tweede lid zijn bepaald met inachtneming van het effect van nog te treffen maatregelen. De vrijstelling geldt tot het moment waarop de maatregelen zijn uitgevoerd, of uiterlijk tot het moment waarop de maatregelen moeten zijn uitgevoerd ingevolge het besluit op grond waarvan zij moeten worden getroffen.
Artikel 11.46
1. Onze Minister stelt nadere regels omtrent de wijze waarop de geluidproductie, bedoeld in artikel 11.45, wordt berekend.
2. In afwijking van artikel 11.25, tweede en derde lid, worden ten minste de navolgende gegevens in het geluidregister opgenomen op 1 juli 2012:
a. de ligging van de referentiepunten, bedoeld in artikel 11.45, eerste tot en met derde lid;
b. de heersende geluidproductie op elk van die referentiepunten;
c. de hoogte van het geluidproductieplafond op elk van die referentiepunten;
d. een vermelding van het lid van artikel 11.45 met toepassing waarvan elk van die geluidproductieplafonds tot stand is gekomen;
e. de brongegevens die behoren bij elk van deze geluidproductieplafonds.
§ 11.3.4.2. Bijzondere bepalingen met betrekking tot het wijzigen van geluidproductieplafonds die tot stand zijn gekomen met toepassing van artikel 11.45, eerste lid
Artikel 11.47
1. De artikelen 11.30, 11.32 en 11.38 blijven buiten toepassing indien een geluidproductieplafond wordt gewijzigd omdat:
a. onjuiste brongegevens met betrekking tot de weg of spoorweg zijn opgenomen in het geluidregister, bedoeld in artikel 11.25;
b. het geluidproductieplafond niet overeenkomt met de brongegevens.
2. In een geval als bedoeld in het eerste lid, kan Onze Minister besluiten dat de beheerder geluidbeperkende of geluidwerende maatregelen treft ten behoeve van geluidsgevoelige objecten die geprojecteerd zijn na 1 juli 2012. De artikelen 11.29, 11.39 en 11.43 zijn van overeenkomstige toepassing.
3. Onze Minister kan een termijn stellen waarbinnen de beheerder de maatregelen treft.
Artikel 11.48
1. Tot 18 juli 2018 wordt een geluidproductieplafond op verzoek van burgemeester en wethouders van een gemeente slechts verlaagd in verband met door die gemeente te treffen of te bekostigen dan wel getroffen of bekostigde maatregelen tot verlaging van de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten.
2. In afwijking van het eerste lid kan verlaging van een geluidproductieplafond op verzoek van burgemeester en wethouders van een gemeente eerder dan 18 juli 2018 plaatsvinden, indien uit de gegevens van het verslag, bedoeld in artikel 11.22, vierde lid, onder a, blijkt dat de berekende geluidproductie ten minste 5 dB lager is dan het geldende geluidproductieplafond.
3. Onze Minister overweegt in het actieplan dat in 2018 wordt vastgesteld, of de geluidproductieplafonds, bedoeld in artikel 11.45, eerste lid, gelet op de geluidproductie van de weg of spoorweg, kunnen worden verlaagd.
Afdeling 11.3.5. Overschrijding van de maximale waarde
Artikel 11.49
1. Onze Minister kan op verzoek van de beheerder een besluit nemen, inhoudende dat het naar hun oordeel onvermijdelijk is om met toepassing van artikel 11.30, zevende lid, een geluidproductieplafond zodanig te wijzigen dat een geluidsgevoelig object vanwege een weg of spoorweg bij volledige benutting van dat plafond een geluidsbelasting ondervindt die de maximale waarde overschrijdt.
2. Een overschrijdingsbesluit als bedoeld in het eerste lid kan slechts worden genomen, indien:
a. een geluidproductieplafond:
1°. niet kan worden nageleefd met maatregelen die ingevolge artikel 11.29, eerste lid, in aanmerking komen;
2°. ingevolge artikel 11.30, zesde lid, niet kan worden gewijzigd,
3°. niet kan worden nageleefd met toepassing van de maatregelen, bedoeld in artikel 11.50, eerste lid, en
b. voor de overschrijding van het geluidproductieplafond geen ontheffing van de verplichting tot naleving van het geluidproductieplafond, bedoeld in artikel 11.24, kan worden verleend.
3. Onze Minister kan aan een overschrijdingsbesluit voorschriften verbinden, inhoudende dat de beheerder binnen een daarbij aangegeven termijn maatregelen treft die de geluidsbelasting vanwege de weg of spoorweg beperken.
4. Toepassing van het eerste lid laat de toepasselijkheid van de artikelen 11.38 en 11.39 onverlet.
Artikel 11.50
1. In een overschrijdingsbesluit wordt gemotiveerd aangegeven op welke gronden de volgende maatregelen in het specifieke geval in redelijkheid te kostbaar zijn, of op maatschappelijke bezwaren of de bezwaren, genoemd in artikel 11.29, eerste lid, onder b, stuiten, dan wel niet geschikt of niet voldoende zijn om de overschrijding van de maximale waarde, of een verdere toename van die overschrijding, te voorkomen:
a. een minnelijke overeenkomst met de rechthebbende over:
1°. het nemen van bouwkundige maatregelen met betrekking tot een geluidsgevoelig object of een wijziging van de bestemming of functie van het geluidsgevoelige object, tegen vergoeding van de kosten daarvan, of
2°. de aankoop van het geluidsgevoelige object;
b. het treffen van andere maatregelen tot verlaging van de geluidsbelasting dan geluidbeperkende maatregelen;
c. het treffen van geluidbeperkende maatregelen die financieel niet doelmatig zijn als bedoeld in artikel 11.29;
d. het gaan voldoen aan de akoestische kwaliteit, bedoeld in artikel 11.3, terwijl geen sprake is van aanleg of vervanging;
e. onteigening van het geluidsgevoelige object.
2. De beheerder verstrekt bij een verzoek om een overschrijdingsbesluit alle inlichtingen en gegevens die noodzakelijk zijn voor de voorbereiding en motivering van het overschrijdingsbesluit.
3. Indien het verzoek om een overschrijdingsbesluit wordt geweigerd, bevordert Onze Minister de naleving van de geldende geluidproductieplafonds door:
a. het benutten van zijn wettelijke bevoegdheden met het oog op het treffen van maatregelen als bedoeld in het eerste lid, of
b. het ter beschikking stellen van budget voor het treffen van bedoelde maatregelen, voor zover de kosten van die maatregelen redelijkerwijze niet ten laste van de beheerder behoren te komen.
4. Indien de beheerder ingevolge het derde lid van artikel 11.49 een of meer maatregelen als bedoeld in het eerste lid moet treffen, bevordert Onze Minister het treffen van die maatregelen op de wijze, aangegeven in het derde lid, onder a en b.
Artikel 11.51
1. Indien een belanghebbende ten gevolge van een overschrijdingsbesluit schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en ten aanzien waarvan de vergoeding niet of niet voldoende anderszins is verzekerd, kent Onze Minister hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
2. Bij regeling van Onze Minister kunnen regels worden gesteld omtrent de indiening en afhandeling van een verzoek om schadevergoeding.
Artikel 11.52
1. De voorbereiding en het nemen van een overschrijdingsbesluit vinden gelijktijdig plaats met de voorbereiding en het nemen van het besluit tot wijziging van een geluidproductieplafond.
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot het weigeren van de in dat lid bedoelde besluiten.
3. De artikelen 11.32 en 11.37 zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 11.53
1. Onze Minister zendt onverwijld een afschrift van het overschrijdingsbesluit aan de Dienst voor het kadaster en de openbare registers ter inschrijving van dat besluit in de openbare registers, bedoeld in afdeling 2 van titel 1 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek. De artikelen 24, eerste lid, en 26 van Boek 3 van dat wetboek zijn niet van toepassing.
2. Indien een overschrijdingsbesluit ingevolge een besluit of uitspraak in rechte is vernietigd, is ingetrokken of gewijzigd, doet Onze Minister daarvan mededeling aan de Dienst, bedoeld in het eerste lid. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 11.54
1. Onze Minister kan een overschrijdingsbesluit wijzigen of intrekken.
2. Op een besluit tot wijziging van een overschrijdingsbesluit zijn de artikelen 11.50, 11.51, 11.52 en 11.53 van overeenkomstige toepassing.
3. Op een besluit tot intrekking van een overschrijdingsbesluit zijn de artikelen 11.52 en 11.53 van overeenkomstige toepassing.
Artikel 11.55
1. Voor de mogelijkheid van beroep worden als één besluit aangemerkt het overschrijdingsbesluit en het besluit tot wijziging van het geluidproductieplafond, dan wel de weigering om deze besluiten te nemen.
2. Indien het overschrijdingsbesluit wordt vernietigd, vervalt het besluit tot wijziging van het geluidproductieplafond van rechtswege.
Afdeling 11.3.6. Sanering
Artikel 11.56
1. De beheerder van een weg of spoorweg waarvoor de geluidproductieplafonds tot stand zijn gekomen met toepassing van artikel 11.45, eerste lid, doet uiterlijk 31 december 2020 een verzoek aan Onze Minister tot vaststelling van een saneringsplan.
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op een weg of spoorweg waarvoor de geluidproductieplafonds tot stand zijn gekomen met toepassing van artikel 11.45, tweede lid, voor zover dit is aangegeven bij algemene maatregel van bestuur.
3. Bij het verzoek worden ten minste overgelegd:
a. een akoestisch onderzoek naar de geluidsbelasting die vanwege de weg of spoorweg bij volledige benutting van de geluidproductieplafonds wordt ondervonden door saneringsobjecten;
b. het mede op basis van het akoestisch onderzoek opgesteld voorstel voor een saneringsplan;
c. een planning voor de uitvoering van het saneringsplan;
d. een voorstel voor de saneringsmaatregelen, bedoeld in artikel 11.59.
4. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld omtrent de gegevens die bij het verzoek worden overgelegd.
5. Op het akoestisch onderzoek is artikel 11.33, tweede en zevende lid, van overeenkomstige toepassing.
6. Dit artikel is niet van toepassing op wegen en spoorwegen met betrekking waartoe toepassing is gegeven aan artikel 11.42.
Artikel 11.57
1. Saneringsobjecten zijn objecten die vallen onder een of meer van de volgende categorieën:
a. woningen en andere geluidsgevoelige objecten langs wegen en spoorwegen die op de geluidplafondkaart zijn aangegeven, die op grond van artikel 88 van de Wet geluidhinder, zoals dat luidde voor 1 januari 2007, of artikel 4.17 van het Besluit geluidhinder bij Onze Minister tijdig zijn gemeld, voor zover deze nog niet zijn gesaneerd, en de geluidsbelasting bij volledige benutting van de geluidproductieplafonds hoger is dan 60 dB als het een weg betreft of 65 dB als het een spoorweg betreft,
b. woningen alsmede in een bestemmingsplan opgenomen ligplaatsen voor woonschepen en standplaatsen voor woonwagens, waarvan de geluidsbelasting vanwege een in artikel 11.56 bedoelde weg of spoorweg bij volledige benutting van de geluidproductieplafonds hoger is dan 65 dB als het een weg betreft of 70 dB als het een spoorweg betreft,
c. woningen alsmede in een bestemmingsplan opgenomen ligplaatsen voor woonschepen en standplaatsen voor woonwagens, waarvan de geluidsbelasting vanwege bij algemene maatregel van bestuur genoemde delen van wegen of spoorwegen bij volledige benutting van de geluidproductieplafonds hoger is dan 55 dB als het een weg betreft of 60 dB als het een spoorweg betreft.
2. Onder saneringsobjecten als bedoeld in het eerste lid worden niet verstaan geluidsgevoelige objecten met betrekking waartoe met toepassing van de Interimwet stad-en-milieubenadering een hogere geluidsbelasting is toegestaan dan de wettelijke maximumwaarde ingevolge de Wet geluidhinder.
Artikel 11.58
1. Een saneringsplan kan betrekking hebben op een of meer delen van wegen of spoorwegen.
2. Voor een deel van een weg of spoorweg wordt slechts eenmaal een saneringsplan vastgesteld.
Artikel 11.59
1. Een saneringsplan bevat voor saneringsobjecten de maatregelen die met toepassing van artikel 11.29 in aanmerking zijn genomen om de geluidsbelasting vanwege de desbetreffende weg of spoorweg bij volledige benutting van de geluidproductieplafonds op de gevel van de saneringsobjecten te beperken tot de streefwaarde van 60 dB als het een weg betreft of 65 dB als het een spoorweg betreft.
2. In afwijking van het eerste lid bevat een saneringsplan de maatregelen die met toepassing van artikel 11.29 in aanmerking zijn genomen om de geluidsbelasting vanwege de desbetreffende weg of spoorweg op de gevel van de saneringsobjecten die voldoen aan artikel 11.57, eerste lid, onder c, met minimaal 5 dB te reduceren, tenzij toepassing van het eerste lid leidt tot een lagere geluidsbelasting.
3. Een saneringsplan kan voor saneringsobjecten voorts andere in aanmerking komende saneringsmaatregelen bevatten.
Artikel 11.60
1. Een saneringsplan wordt vastgesteld door Onze Minister.
2. Op de voorbereiding van de vaststelling van een saneringplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing. Zienswijzen kunnen naar voren worden gebracht door eenieder.
3. Bij zijn beslissing geeft Onze Minister aan binnen hoeveel tijd na het onherroepelijk worden van het saneringsplan, de saneringsmaatregelen uit het saneringsplan getroffen moeten zijn.
4. Artikel 11.37 is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 11.61
In bijzondere gevallen kan Onze Minister het saneringsplan of de termijn waarbinnen de saneringsmaatregelen uit het saneringsplan getroffen moeten zijn, wijzigen.
Artikel 11.62
1. Voor zover de in een vastgesteld saneringsplan opgenomen saneringsmaatregelen en het bestemmingsplan of de beheersverordening niet met elkaar in overeenstemming zijn, geldt het besluit tot vaststelling van het saneringsplan voor de uitvoering van de daarin opgenomen saneringsmaatregelen als een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken.
2. Artikel 11.43, tweede en derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 11.63
1. Indien de saneringsmaatregelen, bedoeld in artikel 11.59, eerste of tweede lid, leiden tot een verlaging van de geluidsbelasting van de saneringsobjecten, doet de beheerder gelijktijdig met het verzoek, bedoeld in artikel 11.56, eerste lid, een verzoek tot een verlaging van de betrokken geluidproductieplafonds overeenkomstig het geluideffect van die maatregelen.
2. De voorbereiding, het nemen en het ter inzage leggen van een wijziging van een geluidproductieplafond als bedoeld in het eerste lid vinden gelijktijdig plaats met de voorbereiding, het vaststellen en het ter inzage leggen van het saneringsplan waarop die wijziging betrekking heeft.
3. In afwijking van artikel 11.36 wordt in het besluit tot verlaging bepaald dat de werking van het besluit wordt opgeschort tot het eerste van de volgende tijdstippen:
a. het tijdstip waarop Onze Minister heeft medegedeeld dat de ingevolge het saneringsplan te treffen maatregelen ten genoegen van het bevoegd gezag zijn getroffen, of
b. het tijdstip met ingang waarvan de maatregelen ingevolge artikel 11.60, derde lid, eventueel verlengd overeenkomstig artikel 11.61, getroffen moeten zijn.
4. In afwijking van het derde lid heeft een verzoek tot wijziging van een betrokken geluidproductieplafond dat wordt gedaan tussen het besluit tot verlaging, bedoeld in het tweede lid, en het tijdstip waarop de laatstgenoemde verlaging gaat werken, betrekking op de waarde van het geluidproductieplafond na het gaan werken van deze verlaging.
5. Op het besluit tot verlaging van het geluidproductieplafond zijn de artikelen 11.29, 11.30, 11.33, 11.35 en 11.38 niet van toepassing.
6. De mededeling, bedoeld in het derde lid, onder a, geschiedt op dezelfde wijze als waarop is kennisgegeven van het besluit.
7. Voor de mogelijkheid van beroep worden als één besluit aangemerkt een wijziging van een geluidproductieplafond als bedoeld in het eerste lid en het vaststellen van het saneringsplan waarop die wijziging betrekking heeft.
8. Indien het saneringsplan wordt vernietigd, vervalt het besluit tot wijziging van het geluidproductieplafond van rechtswege.
Artikel 11.64
1. Indien bij volledige benutting van het op grond van artikel 11.63 gewijzigde geluidproductieplafond de geluidsbelasting van een saneringsobject hoger is dan de in artikel 11.59, eerste lid, genoemde streefwaarde, en de binnenwaarde wordt overschreden, treft de beheerder geluidwerende maatregelen.
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing indien geen maatregelen in aanmerking komen om de geluidsbelasting van een saneringsobject te beperken tot de in artikel 11.59, eerste lid, genoemde streefwaarde, en de binnenwaarde wordt overschreden.
3. De verplichting, bedoeld in het eerste lid, strekt ertoe dat uiterlijk 31 december 2021 de geluidsbelasting binnen de geluidsgevoelige ruimten van het betreffende saneringsobject wordt teruggebracht tot een waarde die ten minste 3 dB is gelegen onder de binnenwaarde.
4. Onze Minister kan op verzoek van de beheerder een andere termijn vaststellen waarbinnen de maatregelen worden getroffen.
5. Artikel 11.39 is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 11.65
1. Op saneringsobjecten waarop de geluidsbelasting, vanwege de weg of spoorweg, bij volledige benutting van het op grond van artikel 11.63 gewijzigde geluidproductieplafond, de maximale waarde overschrijdt, zijn het tweede en derde lid van toepassing.
2. Onze Minister zendt onverwijld een afschrift van het besluit inzake wijziging van het geluidproductieplafond aan de Dienst voor het kadaster en de openbare registers ter inschrijving van dat besluit in de openbare registers, bedoeld in afdeling 2 van titel 1 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek. De artikelen 24, eerste lid, en 26 van Boek 3 van dat wetboek zijn niet van toepassing.
3. Indien de geluidsbelasting vanwege de weg of spoorweg, voor een saneringsobject als bedoeld in het eerste lid niet meer de maximale waarde zal overschrijden ingevolge een besluit tot wijziging van een geluidproductieplafond, doet Onze Minister daarvan mededeling aan de Dienst, bedoeld in het tweede lid. Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing.
Afdeling 11.3.7. Overige bepalingen
Artikel 11.66
Onze Minister zenden op 1 juli 2022 aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van dit hoofdstuk in de praktijk.
Hoofdstuk 11a. Andere handelingen
Titel 11a.1. Kwaliteit van werkzaamheden en integriteit van degenen die deze werkzaamheden uitvoeren
Artikel 11a.1
In deze titel wordt, voor zover het onderdelen van het milieubeleid betreft die tot de verantwoordelijkheid behoren van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat, onder Onze betrokken Minister verstaan: Onze Minister van Verkeer en Waterstaat.
Artikel 11a.2
1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen ter bevordering van de kwaliteit van bij of krachtens de maatregel aangewezen werkzaamheden als bedoeld in het tweede lid, en ter bevordering van de integriteit van degenen die deze werkzaamheden uitvoeren, regels worden gesteld, die nodig zijn in verband met de bescherming van het milieu.
2. Werkzaamheden als bedoeld in het eerste lid zijn:
a. het verrichten van berekeningen, metingen of tellingen;
b. het nemen of analyseren van monsters of het anderszins verrichten van onderzoek naar de aard of mate van verontreinigingen in stoffen, producten, afvalstoffen, afvalwater, lucht, oppervlaktewater, grond, organismen of bodem;
c. het beperken, ongedaan maken of anderszins saneren van een verontreiniging in stoffen, producten, afvalstoffen, afvalwater, lucht, oppervlaktewater, grond of bodem;
d. het beoordelen of inspecteren van stoffen, producten, voorzieningen of installaties;
e. het toepassen of geschikt maken voor toepassing, van stoffen, producten of afvalstoffen in een werk of het uitvoeren van een werk op of in de bodem;
f. het houden van toezicht op of het voorbereiden of begeleiden van werkzaamheden als bedoeld in de onderdelen a tot en met e;
g. bemiddelen bij, beoordelen van of adviseren of rapporteren over werkzaamheden als bedoeld in de onderdelen a tot en met f;
h. het afgeven, wijzigen, schorsen, intrekken of weigeren van certificaten, of
i. werkzaamheden met betrekking tot een bodemenergiesysteem.
3. Tot de bij een maatregel krachtens het eerste lid te stellen regels kunnen behoren regels, inhoudende een verbod een aangewezen werkzaamheid uit te voeren zonder dat voor die werkzaamheid wordt beschikt over:
a. een erkenning waarmee Onze Minister, in overeenstemming met Onze betrokken Minister, of een bij de maatregel aangewezen instantie, heeft vastgesteld dat degene die een werkzaamheid als bedoeld in het eerste lid uitvoert voldoet aan bij of krachtens de maatregel gestelde eisen met betrekking tot onafhankelijkheid, deskundigheid, bekwaamheid, betrouwbaarheid, financiële draagkracht of andere eisen waarmee de kwaliteit van de werkzaamheden en de integriteit van degene die een werkzaamheid uitvoert kan worden bevorderd;
b. een certificaat waarmee een krachtens onderdeel a erkende certificeringsinstelling kenbaar heeft gemaakt dat er gedurende een bepaalde periode een gerechtvaardigd vertrouwen bestaat dat een natuurlijk persoon of rechtspersoon voldoet aan de voor de certificering geldende normen met betrekking tot deskundigheid, bekwaamheid, het kwaliteitssysteem, de interne kwaliteitsbewaking, werkinstructies, klachtbehandeling of andere normen waarmee de kwaliteit van de werkzaamheden kan worden bevorderd;
c. een accreditatie waarmee de Stichting Raad voor Accreditatie te Utrecht kenbaar heeft gemaakt dat er gedurende een bepaalde periode een gerechtvaardigd vertrouwen bestaat dat een certificeringsinstelling, een inspectie-instelling, een laboratorium of een andere instelling competent is voor het uitvoeren van de desbetreffende werkzaamheid en dat wordt voldaan aan eisen omtrent de onafhankelijkheid, onpartijdigheid, continuïteit of andere eisen waarmee de kwaliteit van de werkzaamheden kan worden bevorderd.
4. Tot de bij een maatregel krachtens het eerste lid te stellen regels kunnen tevens behoren regels, inhoudende de verplichting:
a. te handelen overeenkomstig de aan de erkenning verbonden voorschriften;
b. te handelen overeenkomstig het voor de desbetreffende werkzaamheid bij of krachtens de maatregel aangewezen document;
c. te handelen overeenkomstig bij of krachtens de maatregel gestelde eisen omtrent de onafhankelijkheid, deskundigheid, bekwaamheid, betrouwbaarheid, financiële draagkracht of andere eisen waarmee de kwaliteit van de werkzaamheden en de integriteit van degene die een werkzaamheid uitvoert kan worden bevorderd;
d. van een intrekking of een schorsing van een certificaat of een accreditatie een kennisgeving te doen aan Onze Minister of een bij de maatregel aangewezen instantie.
5. Indien toepassing wordt gegeven aan het derde lid, aanhef en onderdeel a, worden bij de maatregel regels gesteld met betrekking tot:
a. de wijze waarop de aanvraag voor een erkenning moet geschieden en de gegevens die door de aanvrager moeten worden verstrekt met het oog op de beslissing op de aanvraag;
b. de gronden waarop en de voorwaarden waaronder Onze Minister, in overeenstemming met Onze betrokken Minister, of een bij de maatregel aangewezen instantie, een erkenning kan verlenen, wijzigen, weigeren, schorsen of intrekken, en
c. de termijn waarvoor een erkenning kan worden verleend of geschorst.
6. Onze Minister kan, in overeenstemming met Onze betrokken Minister, voor daarbij aangegeven categorieën van werkzaamheden of categorieën van natuurlijke personen, rechtspersonen of instellingen die werkzaamheden verrichten, vrijstelling verlenen van krachtens het derde tot en met vijfde lid gestelde regels, voor zover het belang van de bescherming van het milieu zich daartegen niet verzet.
Artikel 11a.3
Voor zover uitvoering is gegeven aan artikel 11A.2, eerste en derde lid, kan bij de maatregel worden bepaald dat in bij de maatregel aangegeven gevallen:
a. het bevoegd gezag een aanvraag om een beschikking die bij of krachtens deze wet, dan wel bij of krachtens de in artikel 13.1, tweede lid, genoemde wetten wordt gegeven, niet in behandeling neemt indien daarbij gegevens zijn gevoegd die afkomstig zijn van een natuurlijk persoon, rechtspersoon of instelling die in strijd heeft gehandeld met artikel 11A.2, derde lid;
b. ter voldoening aan een bij of krachtens deze wet, dan wel bij of krachtens de in artikel 13.1, tweede lid, genoemde wetten geldende verplichting geen gegevens worden verstrekt die afkomstig zijn van een natuurlijk persoon, rechtspersoon of instelling die in strijd heeft gehandeld met artikel 11A.2, derde lid.
De Wet milieubeheer is voor het laatst geactualiseerd op: 11 maart 2014.
De status van deze wet is: zeer goed.
Klik hier voor meer informatie.
Uwwet.nl