Logo uwwet.nl wetgeving overwegingen rechter juridische bijstand jurisprudentie uitwerkingen rechtspraak juristen regelgeving uitspraken advocaten besluiten notaris wetten rechtsbijstand rechterlijke beslissingen toelichtingen rechtshulp
www.uwwet.nl is er voor iedereen. Wij bedoelen dan ook iedereen.
Bestudeer uw rechten en plichten op uwwet.nl
-
-

- rechtspraak

Datum uitspraak: 05-08-2010



De belangrijkste passage van de uitspraak en/of conclusie:
Ingevolge artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet is de burgemeester bevoegd bij verstoring van de openbare orde of bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, de bevelen te geven die noodzakelijk te achten zijn voor de handhaving van de openbare orde.

Uit de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 172 van de Gemeentewet blijkt dat met de term handhaving wordt gedoeld op het feitelijk herstellen en bewaren van de openbare orde (Kamerstukken II, 1985/86, 19 403, nr. 3, p. 49). Voorts blijkt daaruit dat onder openbare orde moet worden verstaan de (zorg voor) naleving van regels, bij niet naleving waarvan de orde en rust in het openbare leven wordt verstoord (Kamerstukken II, 1985/86, 19 403, nr. 10, p. 88). Het begrip handhaving van de openbare orde bevat twee elementen: de daadwerkelijke voorkoming en beëindiging van zich concreet voordoende of dreigende verstoringen van de openbare orde enerzijds en de algemene, bestuurlijke voorkoming van strafbare feiten anderzijds (Kamerstukken II, 1989/90, 19 403, nr. 16, p. 38).
20. Uit de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet volgt dat deze bepaling het gevolg is van een amendement op het voorgestelde artikel 171, thans artikel 172 van de Gemeentewet (Kamerstukken II, 1990/91, 19 403, nr. 64).

In de Eerste Kamer heeft de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken het amendement als volgt toegelicht.

“(…)
De vraag naar de toegevoegde waarde van het thans in het derde lid bepaalde ten opzichte van het bepaalde in het tweede lid is op verschillende momenten tijdens de behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer aan de orde geweest. Daarbij is duidelijk geworden dat het derde lid niet ziet op situaties van lokale noodtoestand. Het derde lid heeft betrekking op situaties waarin enerzijds niet zonder meer feitelijk geconstateerd kan worden dat overtreding van wettelijke openbare orde voorschriften plaatsvindt, terwijl anderzijds sprake is van een zodanige inbreuk op orde en rust dat niet meer van een aanvaardbaar niveau daarvan gesproken kan worden. Daartegen moet kunnen worden opgetreden. Het derde lid dient er toe de burgemeester ook in dergelijke gevallen bevoegd te verklaren tot handelen. De bevoegdheid van de burgemeester krachtens artikel 174, derde lid, (thans artikel 172, derde lid: rechtbank) is gericht op de voorkoming en bestrijding van allerlei ordeverstoringen op openbare plaatsen. Deze ordeverstoringen kunnen plaatsvinden door samenscholingen, oploopjes, acties, manifestaties e.d.
(…)
De bevelsbevoegdheid in artikel 174, derde lid, is vergeleken bij die in artikel 177, eerste lid, een «lichte» bevelsbevoegdheid. Afgezien van het feit dat het bij artikel 174, derde lid, gaat om beperkte verstoringen van de openbare orde, terwijl artikel 177 betrekking heeft op ernstiger situaties van lokale noodtoestand, geeft artikel 174, derde lid, niet de bevoegdheid om af te wijken van «andere dan bij de Grondwet gestelde voorschriften». Dit betekent dat de burgemeester bij de toepassing van de bevelsbevoegdheid krachtens artikel 174, derde lid, binnen het kader van de overigens geldende wetgeving zal moeten blijven. Hij mag met andere woorden
- evenmin als bij toepassing van de artikelen 177 en 178 - niet afwijken van de Grondwet (en met name niet van de artikelen 6, 7 en 9). (…)
Desgevraagd delen wij de leden van de fractie van de PvdA mee het bepaalde in het derde lid van artikel 174 niet een soort blanket-formulering met betrekking tot de handhaving van de openbare orde te achten. De burgemeester kan op basis van het derde lid niet naar willekeur openbare ordemaatregelen nemen. Er moet sprake zijn van:
- verstoring van de openbare orde of van ernstige vrees daarvoor;
- de bevelen moeten noodzakelijk zijn voor de handhaving van de openbare orde;
- de bevelen mogen niet van wettelijke voorschriften afwijken en
- de bevelen moeten - krachtens algemene rechtsbeginselen – proportioneel en subsidiair zijn.
(…)”
(Kamerstukken I, 1990/91, 19 403, nr. 64, p. 16 en 17).

Artikel 2 van het Vierde Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“1. Everyone lawfully within the territory of a State shall, within that territory, have the right to liberty of movement and freedom to choose his residence. (…)
3. No restrictions shall be placed on the exercise of these rights other than such as are in accordance with law and are necessary in a democratic society in the interests of national security or public safety, for the maintenance of ordre public, for the prevention of crime, for the protection of health or morals, or for the protection of the rights and freedoms of others.
4. The rights set forth in paragraph 1 may also be subject, in particular areas, to restrictions imposed in accordance with the law and justified by the public interest in a democratic society.”

De rechtbank stelt voorop dat geen grond bestaat voor de conclusie dat de bevoegdheid van verweerder op grond van artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet een bevel te geven zich beperkt tot diegene die de openbare orde daadwerkelijk verstoort dan wel dreigt te verstoren. In de bepaling zelf noch in de totstandkomingsgeschiedenis van deze bepaling valt een dergelijke beperkte uitleg te vinden. Bovendien strookt een dergelijke beperkte uitleg niet met het doel van de deze bepaling, namelijk het voorkomen van verstoring van de openbare orde en rust. Van belang is dus dat het bevel moet zijn gericht op en kunnen leiden tot de verwezenlijking van dit doel. Onder omstandigheden kan dit doel worden bereikt met een bevel aan een ander, bijvoorbeeld aan diegene die de aanleiding is van de (dreigende) verstoring van de openbare orde. In dat geval zal daar wel rekening mee moeten worden gehouden bij de afweging van het algemeen belang en het belang van degene aan wie het bevel wordt gegeven.

Vervolgens is de rechtbank van oordeel dat uit artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet moet worden afgeleid dat verweerder beoordelingsvrijheid toekomt bij de beantwoording van de vraag of sprake is van ernstige vrees voor het ontstaan van verstoring van de openbare orde. De rechter kan dit oordeel van verweerder slechts terughoudend toetsen. Hij dient te beoordelen of verweerder op het moment dat hij het bevel gaf

in redelijkheid tot het oordeel kon komen dat sprake was van ernstige vrees voor het ontstaan van verstoring van de openbare orde. Bij deze toetsing dient te worden uitgegaan van de informatie die verweerder op dat moment ter beschikking stond.

Naar het oordeel van de rechtbank vormt artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet, mede gezien de totstandkomingsgeschiedenis van deze bepaling, een voldoende wettelijke grondslag voor een beperking van het recht op bewegingsvrijheid ingevolge het bepaalde in artikel 2, derde lid, van het Vierde Protocol bij het EVRM. De vraag of deze wettelijke grondslag voldoende is voor een gebiedsverbod met een duur en omvang als hier aan de orde, zal de rechtbank betrekken bij haar beoordeling of het gebiedsverbod voldoet aan de eis van proportionaliteit.

Artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet bevat blijkens de totstandkomingsgeschiedenis van deze bepaling een lichte bevelsbevoegdheid op grond waarvan verweerder in urgente en onverwachte situaties snel moet kunnen handelen. De vraag of de aard van deze bevoegdheid zich verzet tegen het opleggen van een gebiedsverbod met een duur en omvang als hier aan de orde, zal de rechtbank eveneens betrekken bij haar toetsing aan de eis van proportionaliteit.

Uit het arrest van de Hoge Raad van 11 maart 2008 (www. rechtspraak.nl, LJN: BB4096) volgt dat, indien in een gemeente een verordening geldt waarin is geregeld dat de burgemeester in het geval van overlast gevende verstoringen van de openbare orde aan de betrokkene een zogenoemde verblijfsontzegging kan opleggen, deze regeling dient te worden toegepast en artikel 172, derde lid, Gemeentewet dan niet (ook) een grondslag biedt voor het opleggen van een gebiedsontzegging ter zake van verstoringen van de openbare orde waarop de APV het oog heeft.

Deze bevoegdheid behelst een lichte bevelsbevoegdheid om in urgente situaties snel te kunnen handelen en is niet in het leven geroepen om (grond)rechten vergaand te beperken. De democratische legitimatie daarvoor ontbreekt. Bovendien is een vergaande beperking van (grond)rechten op basis van artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet niet kenbaar en voorzienbaar.

De rechtbank is van oordeel dat een op grond van artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet opgelegd gebiedsverbod slechts van beperkte duur mag zijn.




Klik hier voor de hele uitspraak.

-
-
WWW.UWWET.nl
2010. Alle rechten voorbehouden.

Uwwet.nl