Logo uwwet.nl wetgeving overwegingen rechter juridische bijstand jurisprudentie uitwerkingen rechtspraak juristen regelgeving uitspraken advocaten besluiten notaris wetten rechtsbijstand rechterlijke beslissingen toelichtingen rechtshulp
www.uwwet.nl is er voor iedereen. Wij bedoelen dan ook iedereen.
Bestudeer uw rechten en plichten op uwwet.nl
-
-
Wet langdurige zorg
<     Naar vorige pagina                                                       Naar inhoudsopgave     >


Hoofdstuk 7. Het CIZ

§ 1. Instelling en taak

Artikel 7.1.1

1 Er is een CIZ, dat rechtspersoonlijkheid bezit.

2 Het CIZ is gevestigd in een door Onze Minister te bepalen plaats.

3 Het CIZ bestaat uit ten hoogste drie leden, onder wie de voorzitter.

4 Het CIZ wordt in en buiten rechte vertegenwoordigd door de voorzitter.

5 Benoeming vindt plaats op grond van de deskundigheid die nodig is voor de uitoefening van de taken van het CIZ alsmede op grond van maatschappelijke kennis en ervaring.

6 De leden worden benoemd voor ten hoogste vier jaar. Herbenoeming kan twee maal en telkens voor ten hoogste vier jaar plaatsvinden.

7 In afwijking van artikel 15 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen worden de personeelsleden van de in het eerste lid bedoelde rechtspersoon in dienst genomen op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht. De bepalingen van titel 10 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek zijn op deze overeenkomst van toepassing.



Artikel 7.1.2

1 Het CIZ is belast met:
a. het nemen van indicatiebesluiten als bedoeld in artikel 3.2.3;
b. het oordeel over de noodzaak van opneming en verblijf of de voortzetting van het verblijf, bedoeld in artikel 21, eerste lid, van de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten.

2 Het CIZ is bevoegd de rechter te verzoeken een machtiging als bedoeld in artikel 24, eerste lid, van de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten te verlenen.

3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen aan het CIZ werkzaamheden worden opgedragen die verband houden met de taken die bij wet zijn opgedragen.

4 Mandaat tot het nemen van besluiten ingevolge het eerste lid, onder a, wordt niet verleend aan iemand die niet werkzaam is onder verantwoordelijkheid van het CIZ.

5 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen categorieën van besluiten worden aangewezen waarvoor het verbod op mandaatverlening niet geldt.



Artikel 7.1.3

1 Het CIZ stelt een bestuursreglement vast.

2 Vergaderingen van het CIZ zijn niet openbaar, behoudens voor zover in het bestuursreglement anders is bepaald.



§ 2. Planning, financiering en verslaglegging

Artikel 7.2.1

1 Het CIZ zendt Onze Minister jaarlijks voor 1 november een werkprogramma en een begroting.

2 Artikel 6.2.1, tweede tot en met vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing op het werkprogramma en de begroting van het CIZ.

3 Artikel 6.2.3 is van overeenkomstige toepassing op de begroting van het CIZ.



Artikel 7.2.2

1 Onze Minister stelt jaarlijks voor 1 december het budget vast voor de door het CIZ ter uitvoering van zijn in artikel 7.1.2 genoemde taken in het volgende kalenderjaar te maken beheerskosten.

2 Artikel 6.2.2, tweede tot en met vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing op het budget voor de door het CIZ te maken beheerskosten.



Artikel 7.2.3

1 De artikelen 6.2.4 en 6.2.5 zijn van overeenkomstige toepassing op het werkprogramma, de begroting, het budget, het jaarverslag, de jaarrekening en de te vormen egalisatiereserve van het CIZ.

2 De artikelen 4.3.1, eerste tot en met vierde lid, en 6.2.6, eerste lid, zijn van overeenkomstige toepassing op het financieel verslag van het CIZ, met uitzondering van de tweede volzin van artikel 4.3.1, eerste lid.

3 De artikelen 4.3.2 en 6.2.6, tweede lid, zijn van overeenkomstige toepassing op het uitvoeringsverslag van het CIZ, met dien verstande dat de bevindingen van de accountant over de uitvoering bedoeld in artikel 4.3.2, derde lid, onder b, betrekking hebben op de verplichtingen die op het CIZ rusten.



Hoofdstuk 8. Zeggenschap van de verzekerde over zijn leven

Artikel 8.1.1

1 De verzekerde aan wie een zorgaanbieder zorg verleent, anders dan op grond van artikel 3.3.3, heeft er recht op dat de zorgaanbieder vóór, dan wel zo spoedig mogelijk na de aanvang van de zorgverlening een bespreking met hem organiseert teneinde afspraken te maken over:
a. de doelen die met betrekking tot de zorgverlening voor een bepaalde periode worden gesteld, en de wijze waarop de zorgaanbieder en de verzekerde de gestelde doelen trachten te bereiken;
b. de zorgverleners die voor de verschillende onderdelen van de zorgverlening verantwoordelijk zijn, de wijze waarop afstemming tussen die zorgverleners plaatsvindt, en wie de verzekerde op die afstemming kan aanspreken;
c. de wijze waarop de verzekerde zijn leven wenst in te richten en de ondersteuning die de verzekerde daarbij van de zorgaanbieder zal ontvangen;
d. de frequentie waarmee en de omstandigheden waaronder een en ander met de verzekerde zal worden geëvalueerd en geactualiseerd.

2 Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald aan welke aspecten in ieder geval aandacht wordt besteed bij de bespreking van de onderwerpen, genoemd in het eerste lid, onder c.

3 Voorafgaand aan de bespreking kan de verzekerde of zijn vertegenwoordiger de zorgaanbieder een persoonlijk plan overhandigen waarin hij ingaat op de onderwerpen, genoemd in het eerste lid, en op onderwerpen in een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het tweede lid. De zorgaanbieder brengt de verzekerde of zijn vertegenwoordiger van deze mogelijkheid op de hoogte en stelt hem gedurende zeven dagen daaropvolgend in de gelegenheid het plan te overhandigen.

4 De zorgaanbieder respecteert een weloverwogen wens van de verzekerde met betrekking tot de wijze waarop de verzekerde zijn leven wenst in te richten, tenzij dit in redelijkheid niet van hem kan worden gevergd in verband met:
a. beperkingen die voor de verzekerde gelden op grond van het bepaalde bij of krachtens een andere wet dan wel de lichamelijke en geestelijke mogelijkheden en beperkingen van de verzekerde;
b. de verplichting tot het verlenen van de zorg van een goed zorgverlener en de betrokken professionele zorgverlener daarover een andere professionele zorgverlener heeft geraadpleegd;
c. de rechten van andere verzekerden of een goede en ordelijke gang van zaken.

5 De zorgaanbieder is in afwijking van de aanhef van het vierde lid niet gehouden tot meer dan overeenkomt met de zorg waarop de verzekerde recht heeft ingevolge het indicatiebesluit, onderscheidenlijk met hetgeen door of namens de verzekerde met de zorgaanbieder is overeengekomen ter zake van de aard, inhoud en omvang van de zorg en het verblijf.

6 De verzekerde heeft er voorts recht op dat de zorgaanbieder overeenkomstig de met hem gemaakte afspraken tweemaal per jaar een bespreking met hem organiseert ter evaluatie en actualisatie van de afspraken.

7 De Wlz-uitvoerder en de zorgaanbieder wijzen de verzekerde, zijn vertegenwoordiger en zijn mantelzorger voorafgaand aan de bespreking, bedoeld in het eerste en zesde lid, op de mogelijkheid voor de verzekerde om gebruik te maken van cliëntondersteuning.

8 Op verzoek van de verzekerde of van zijn vertegenwoordiger betrekt de zorgaanbieder de mantelzorger of mantelzorgers bij de besprekingen.



Artikel 8.1.2

1 De verplichtingen op grond van de artikelen 8.1.1 en 8.1.3 worden:
a. indien de verzekerde de leeftijd van twaalf jaren nog niet heeft bereikt, nagekomen jegens degene of degenen die het gezag over de verzekerde uitoefent respectievelijk uitoefenen;
b. indien de verzekerde de leeftijd van twaalf maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, tevens nagekomen jegens degene of degenen die het gezag over hem uitoefent respectievelijk uitoefenen;
c. indien de verzekerde minderjarig is en de leeftijd van twaalf jaren heeft bereikt, maar niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake, nagekomen jegens degene of degenen die het gezag over hem uitoefent respectievelijk uitoefenen;
d. indien een meerderjarige verzekerde die onder curatele staat of ten behoeve van wie een mentorschap is ingesteld, niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake, nagekomen jegens de curator of de mentor;
e. indien een meerderjarige verzekerde die niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake, niet onder curatele staat of ten behoeve van hem niet een mentorschap is ingesteld, nagekomen jegens de persoon die daartoe door de verzekerde schriftelijk is gemachtigd in zijn plaats op te treden dan wel, indien zodanige persoon ontbreekt of niet optreedt, jegens de echtgenoot, de geregistreerde partner of andere levensgezel van de verzekerde, tenzij deze persoon dat niet wenst, dan wel, indien ook zodanige persoon ontbreekt, een ouder, kind, broer of zuster van de verzekerde, tenzij deze persoon dat niet wenst.

2 De verplichtingen worden nagekomen jegens de in het eerste lid bedoelde personen, tenzij die nakoming niet verenigbaar is met de zorg van een goed zorgverlener en de betrokken professionele zorgverlener daarover een andere professionele zorgverlener heeft geraadpleegd.

3 De persoon jegens wie de zorgaanbieder krachtens het tweede lid gehouden is de verplichtingen na te komen die uit deze wet jegens de verzekerde voortvloeien, betracht de zorg van een goed vertegenwoordiger. Deze persoon is gehouden de verzekerde zoveel mogelijk bij de vervulling van zijn taak te betrekken.

4 Indien in een van de in het eerste lid, onder b tot en met e, genoemde gevallen tussen de verzekerde en de bedoelde andere persoon verschil van inzicht bestaat en de verzekerde weloverwogen vasthoudt aan zijn standpunt, respecteert de zorgaanbieder diens standpunt.

5 Indien een verzekerde van zestien jaar of ouder niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake, respecteren de zorgaanbieder en de in het eerste lid bedoelde persoon de weigering van toestemming van de verzekerde, mits hij deze heeft vastgelegd in schriftelijke vorm toen hij nog tot een redelijke waardering van zijn belangen in staat was. De zorgaanbieder kan hiervan slechts afwijken om gegronde redenen.



Artikel 8.1.3

1 De zorgaanbieder legt binnen zes weken na aanvang van de zorgverlening, onderscheidenlijk een evaluatie en actualisatie, de uitkomsten van de in artikel 8.1.1 bedoelde bespreking vast in een zorgplan en verstrekt terstond een afschrift van het zorgplan aan de verzekerde of aan een vertegenwoordiger.

2 Indien de verzekerde of diens vertegenwoordiger een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 8.1.1, derde lid, heeft overhandigd, betrekt de zorgaanbieder dit persoonlijk plan bij het opstellen van het zorgplan.

3 Voor zover de zorgaanbieder heeft vastgesteld dat de verzekerde niet in staat is te achten tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake van een onderdeel van de zorgverlening, legt hij dat in het zorgplan vast. In geval van toepassing van artikel 8.1.2, vijfde lid, legt de zorgaanbieder dat vast in het zorgplan.

4 Voor zover de verzekerde dan wel de vertegenwoordiger te kennen heeft gegeven geen toestemming te geven voor de zorgverlening, legt de zorgaanbieder dat in het zorgplan vast.

5 Voor zover de zorgaanbieder op grond van artikel 8.1.1, vierde of vijfde lid, geen gevolg geeft aan een weloverwogen wens van de verzekerde of de vertegenwoordiger inzake de in artikel 8.1.1 genoemde onderwerpen, legt de zorgaanbieder dat in het zorgplan vast.

6 Indien de verzekerde dan wel de vertegenwoordiger niet tot de in artikel 8.1.1 bedoelde besprekingen bereid zijn, houdt de zorgaanbieder bij de vastlegging en bij de evaluatie of de actualisering van het zorgplan zoveel mogelijk rekening met de veronderstelde wensen en de bekende mogelijkheden en beperkingen van de verzekerde.

7 De zorgaanbieder verstrekt desgevraagd een afschrift van het zorgplan aan de verzekerde of aan een vertegenwoordiger.



Hoofdstuk 9. Informatiebepalingen

§ 1. Verwerking van gegevens, waaronder bijzondere persoonsgegevens

Artikel 9.1.1

1 De artikelen 4 en 6 tot en met 9 van de Wet gebruik burgerservicenummer in de zorg zijn, voor de uitvoering van deze wet, van overeenkomstige toepassing op de Wlz-uitvoerder.

2 De Wlz-uitvoerder stelt de identiteit en het burgerservicenummer van de verzekerde vast:
a. wanneer de persoon zich ter inschrijving bij de Wlz-uitvoerder meldt;
b. voor zover dat redelijkerwijs nodig is ter uitvoering van artikel 12 van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer.

3 Bij gegevensuitwisseling tussen de Wlz-uitvoerders en de in de artikelen 9.1.2 tot en met 9.1.5 genoemde personen en instanties wordt voor zover die personen en instanties tot gebruik van dat nummer bevoegd zijn, het burgerservicenummer gebruikt.

4 Bij ministeriële regeling kan worden bepaald aan welke beveiligingseisen het gebruik van het burgerservicenummer door de Wlz-uitvoerder, alsmede de opname daarvan in zijn administratie, voldoet.

5 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen vormen van zorg als bedoeld in artikel 3.1.1, alsmede categorieën van Wlz-uitvoerders en in de artikelen 9.1.2 tot en met 9.1.5 genoemde personen en instanties worden uitgezonderd van de toepassing van het bepaalde bij of krachtens eerste tot en met het derde lid.

6 Het CIZ stelt bij de aanvraag van een indicatiebesluit de identiteit van de verzekerde vast aan de hand van documenten als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht, die de verzekerde hem desgevraagd ter inzage geeft, tenzij de aanvraag namens de verzekerde wordt ingediend door een zorgaanbieder als bedoeld in de Wet gebruik burgerservicenummer in de zorg die de identiteit van de verzekerde reeds heeft vastgesteld door middel van inzage van een van de hiervoor bedoelde documenten.



Artikel 9.1.2

1 Wlz-uitvoerders, zorgaanbieders, het CAK en het CIZ, verstrekken elkaar kosteloos de persoonsgegevens van de verzekerde, waaronder persoonsgegevens betreffende de gezondheid als bedoeld in de Wet bescherming persoonsgegevens, dan wel stellen elkaar deze gegevens voor dit doel voor inzage of het nemen van afschrift ter beschikking, voor zover die gegevens noodzakelijk zijn voor:
a. het nemen van indicatiebesluiten op grond van artikel 3.2.3, eerste lid, of artikel 3.2.4 en het onderzoek dat het CIZ daarvoor verricht,
b. het sluiten van schriftelijke overeenkomsten met zorgaanbieders, bedoeld in artikel 4.2.2,
c. de zorgplichten, bedoeld in artikel 4.2.1, eerste en tweede lid, waaronder mede begrepen het opmaken van wachtlijsten,
d. de beoordeling van de Wlz-uitvoerder of de zorg op verantwoorde wijze kan worden verleend zonder dat de verzekerde verblijft in een instelling of met een persoonsgebonden budget,
e. de zorglevering,
f. het in rekening brengen van tarieven voor de geleverde prestaties en het daartoe ontvangen en verrichten van de betalingen of vergoedingen aan zorgaanbieders van de geleverde prestaties, of de vergoeding van zorgkosten aan een verzekerde,
g. de vaststellingen de inning van eigen bijdragen door het CAK, bedoeld in artikel 3.2.5,
h. het namens een Wlz-uitvoerder of het Zorginstituut verrichten van betalingen door het CAK aan zorgaanbieders, bedoeld in artikel 6.1.2, onder c,
i. het verrichten van controle of fraudeonderzoek door de Wlz-uitvoerders,
j. het uitoefenen van het verhaalsrecht.

2 Voor zover de verzekerde daartoe uitdrukkelijk toestemming heeft verleend, verstrekken het CIZ en een zorgaanbieder elkaar kosteloos de persoonsgegevens van de verzekerde, waaronder persoonsgegevens betreffende de gezondheid als bedoeld in de Wet bescherming persoonsgegevens.

3 Indien een zorgaanbieder anders dan krachtens een door hem met de Wlz-uitvoerder gesloten overeenkomst aan een verzekerde zorg heeft verleend als bedoeld in deze wet, verstrekt hij de verzekerde kosteloos de persoonsgegevens, waaronder persoonsgegevens betreffende zijn gezondheid als bedoeld in de Wet bescherming persoonsgegevens, die voor zijn Wlz-uitvoerder noodzakelijk zijn voor de uitvoering van deze wet.

4 Personen werkzaam ten behoeve van een zorgaanbieder of het CIZ, verstrekken die zorgaanbieder of het CIZ de persoonsgegevens die zij nodig hebben om te kunnen voldoen aan hun verplichtingen, bedoeld in het eerste, tweede of derde lid.

5 Personen werkzaam bij een Wlz-uitvoerder, voor wie niet reeds uit hoofde van ambt of beroep een geheimhoudingplicht geldt, zijn verplicht tot geheimhouding van de gegevens als bedoeld in het eerste of derde lid, behoudens voor zover enig wettelijk voorschrift hen mededeling toestaat.

6 Voor het verrichten van de controle als bedoeld in het eerste lid, onder i, zijn in ieder geval noodzakelijk:
a. de beschrijving van de prestatie zoals die
1°. op grond van de Wet marktordening gezondheidszorg voor een zorgaanbieder is vastgesteld, of
2°. tussen de verzekerde en de zorgaanbieder is overeengekomen indien voor die zorgaanbieder niet een prestatiebeschrijving op grond van de Wet marktordening gezondheidszorg behoeft te worden vastgesteld, en
b°. diagnose-informatie indien deze onderdeel uitmaakt van de beschrijving van de prestatie of andere informatie die tot een diagnose kan leiden.

7 Bij ministeriële regeling kan worden bepaald:
a. tot welke andere gegevens dan bedoeld in het zesde lid de verplichting, bedoeld in het eerste of derde lid, zich in ieder geval of mede uitstrekt, alsmede de aard en de omvang daarvan;
b. op welke wijze gegevens, bedoeld in het eerste, tweede of derde lid, worden verwerkt;
c. volgens welke technische standaarden gegevensverwerking plaatsvindt;
d. aan welke beveiligingseisen gegevensverwerking voldoet;
e. in welke gevallen gegevens, bedoeld in het eerste of derde lid, verder worden verwerkt met het oog op de uitvoering van deze wet, een zorgverzekering als bedoeld in de Zorgverzekeringswet of een aanvullende ziektekostenverzekering, voor zover deze gegevens niet worden gebruikt voor het beoordelen en accepteren van een aspirant-verzekerde voor een aanvullende verzekering en bovendien noodzakelijk zijn voor de in het eerste lid genoemde taken.



Artikel 9.1.3

1 Een Wlz-uitvoerder, het CAK, en het CIZ verstrekken op verzoek, binnen een bij dat verzoek genoemde termijn, uit de onder hun verantwoordelijkheid gevoerde administratie, kosteloos, de gegevens, waaronder persoonsgegevens betreffende de gezondheid als bedoeld in de Wet bescherming persoonsgegevens, aan:
a. zorgverzekeraars en het Zorginstituut, voor zover die gegevens noodzakelijk zijn voor de onderlinge afstemming van op grond van de Zorgverzekeringswet verzekerde zorg en zorg die is verzekerd op grond van deze wet en het voorkomen van dubbele verstrekkingen;
b. het Zorginstituut, voor zover die gegevens noodzakelijk zijn voor de bevordering van de rechtmatige uitvoering, bedoeld in artikel 5.1.1;
c. de Sociale verzekeringsbank, voor zover die gegevens noodzakelijk voor de verzekerdenadministratie, bedoeld in artikel 35 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, of de betalingen ten laste van de persoonsgebonden budgetten en het daarmee verbonden budgetbeheer, bedoeld in artikel 3.3.3, zevende lid.

2 De in het eerste lid, onderdelen a tot en met c, genoemde instanties, zijn, voor de in die onderdelen genoemde doelen, bevoegd uit eigen beweging en verplicht op verzoek, de gegevens, waaronder persoonsgegevens betreffende de gezondheid als bedoeld in de Wet bescherming persoonsgegevens, te verstrekken aan een Wlz-uitvoerder, het CAK, of het CIZ.

3 Voor zover de verzekerde daartoe uitdrukkelijk toestemming heeft verleend, verstrekken het college van burgemeester en wethouders en de Wlz-uitvoerder elkaar kosteloos de persoonsgegevens van de verzekerde, waaronder persoonsgegevens betreffende de gezondheid als bedoeld in de Wet bescherming persoonsgegevens, voor zover die gegevens noodzakelijk zijn voor de onderlinge afstemming van deze wet en de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 of Jeugdwet of voor het voorkomen van dubbele verstrekkingen.

4 De inspecteur of ontvanger is verplicht desgevraagd aan het CAK de gegevens omtrent het inkomen en vermogen van de verzekerde en diens echtgenoot te verstrekken, voor zover die noodzakelijk zijn voor de vaststelling van de bijdrage, bedoeld in artikel 3.2.5.

5 De in het eerste tot en met vierde lid bedoelde gegevens en inlichtingen worden op verzoek verstrekt in schriftelijke vorm of in een andere vorm die redelijkerwijs kan worden verlangd, binnen een termijn die schriftelijk wordt gesteld bij het in het eerste lid bedoelde verzoek.

6 Alle ambtenaren tot afgifte van uittreksels uit registers van burgerlijke stand bevoegd, zijn verplicht aan een in het tweede lid genoemde instantie de door deze gevraagde uittreksels uit de registers kosteloos toe te zenden.

7 Griffiers van colleges, geheel of ten dele met rechtspraak belast, verstrekken op verzoek, kosteloos, aan een Wlz-uitvoerder, aan het CIZ, aan het CAK, aan het Zorginstituut of aan de zorgautoriteit alle gegevens, inlichtingen en uittreksels uit of afschriften van uitspraken, registers en andere stukken, die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van deze wet door de Wlz-uitvoerder of het desbetreffende college.

8 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het eerste tot en met zesde lid.



Artikel 9.1.4

1 De zorgautoriteit, onderscheidenlijk het Zorginstituut, kan na overleg met het Zorginstituut, onderscheidenlijk de zorgautoriteit, bij regeling bepalen welke gegevens en inlichtingen regelmatig door de Wlz-uitvoerders en het CAK moeten worden verstrekt.

2 De regels kunnen mede omvatten het tijdstip en de wijze waarop de gegevens en inlichtingen moeten worden verstrekt, alsmede dat een accountant als bedoeld in artikel 393 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek de juistheid van de verstrekte gegevens en inlichtingen bevestigt.

3 Bij ministeriële regeling kan worden bepaald welke statistische gegevens de Wlz-uitvoerders en het CAK verzamelen betreffende vormen van zorg.

4 Een Wlz-uitvoerder en het CAK verlenen op verzoek van het Zorginstituut dan wel van de zorgautoriteit aan door het desbetreffende college aangewezen personen inzage in alle bescheiden en andere gegevensdragers, stelt deze op verzoek ter beschikking voor het nemen van afschrift en verleent de ter zake verlangde medewerking, voor zover het desbetreffende college dit nodig acht voor de uitoefening van zijn taak.



Artikel 9.1.5

1 Het Zorginstituut en de zorgautoriteit verstrekken desgevraagd aan Onze Minister of aan het College sanering, genoemd in artikel 32 van de Wet toelating zorginstellingen, de voor de uitoefening van hun taak benodigde inlichtingen en gegevens.

2 Het Zorginstituut en de zorgautoriteit verlenen aan door Onze Minister of door het College sanering aangewezen personen toegang tot en inzage in zakelijke gegevens en bescheiden, voor zover dat voor de vervulling van hun taak redelijkerwijs nodig is.



Artikel 9.1.6

1 De in artikel 9.1.2, eerste lid, genoemde instanties maken voor de in dat artikel genoemde verstrekking of ontvangst van gegevens gebruik van elektronisch gegevensverkeer.

2 Bij de ministeriële regeling, bedoeld in artikel 9.1.2, zevende lid, kan tevens worden bepaald:
a. dat bij het elektronisch gegevensverkeer gebruik wordt gemaakt van een elektronische infrastructuur;
b. op welke wijze de in artikel 9.1.2, eerste lid, genoemde instanties op die infrastructuur zijn aangesloten;
c. de wijze waarop het gebruik van de infrastructuur wordt georganiseerd en beheerd, waaronder begrepen de inrichting en instandhouding van een gemeenschappelijke database;
d. de financiering van het gebruik van de infrastructuur en de wijze waarop de kosten ervan worden verdeeld.



Artikel 9.1.7

1 Het is een ieder die uit hoofde van de toepassing van deze wet of van krachtens deze wet genomen besluiten enige taak vervult of heeft vervuld, verboden van vertrouwelijke gegevens of inlichtingen die ingevolge deze wet dan wel ingevolge titel 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht zijn verstrekt of verkregen, verder of anders gebruik te maken of daaraan verder of anders bekendheid te geven dan voor de uitvoering van zijn taak of bij of krachtens deze wet wordt geëist.

2 In afwijking van het eerste lid kunnen de zorgautoriteit en het Zorginstituut met gebruikmaking van vertrouwelijke gegevens of inlichtingen verkregen bij de uitvoering van hun taken op grond van deze wet, mededelingen doen, indien deze niet kunnen worden herleid tot afzonderlijke personen of ondernemingen.

3 In afwijking van het eerste lid zijn de zorgautoriteit en het Zorginstituut, voor zover dat voor hun taakuitoefening noodzakelijk is, bevoegd aan elkaar en aan Onze Minister vertrouwelijk gegevens of inlichtingen omtrent afzonderlijke Wlz-uitvoerders te verschaffen.

4 Het eerste lid laat, ten aanzien van degene op wie dat lid van toepassing is, onverlet:
a. de toepasselijkheid van de bepalingen van het Wetboek van Strafvordering welke betrekking hebben op het als getuige of deskundige in strafzaken afleggen van een verklaring omtrent gegevens of inlichtingen verkregen bij de vervulling van de ingevolge deze wet opgedragen taak;
b. de toepasselijkheid van de bepalingen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en van artikel 66 van de Faillissementswet welke betrekking hebben op het als getuige of als partij in een comparitie van partijen dan wel als deskundige in burgerlijke zaken afleggen van een verklaring omtrent gegevens of inlichtingen verkregen bij de vervulling van zijn ingevolge deze wet opgedragen taak, voor zover het gaat om gegevens of inlichtingen omtrent een Wlz-uitvoerder die in staat van faillissement is verklaard of op grond van een rechterlijke uitspraak is ontbonden;
c. de bevoegdheden van de Algemene Rekenkamer ingevolge artikel 91 van de Comptabiliteitswet 2001.

5 Het vierde lid, onderdeel b, geldt niet voor gegevens of inlichtingen die betrekking hebben op Wlz-uitvoerders die betrokken zijn of zijn geweest bij een poging de desbetreffende Wlz-uitvoerder in staat te stellen zijn bedrijf voort te zetten.



§ 2. Beleidsinformatie

Artikel 9.2.1

1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen in het belang van de zorgverlening, de bekostiging daarvan en de afstemming op andere wettelijke voorzieningen, regels worden gesteld over de kosteloze verstrekking van informatie van beleidsmatige en beheersmatige aard:
a. door zorgaanbieders aan Wlz-uitvoerders, de zorgautoriteit en Onze Minister,
b. door Wlz-uitvoerders aan de zorgautoriteit en Onze Minister.

2 De bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels als bedoeld in het eerste lid, hebben geen betrekking op persoonsgegevens als bedoeld in de Wet bescherming persoonsgegevens en worden niet gesteld dan nadat met door zorgaanbieders of de Wlz-uitvoerders voorgedragen koepelorganisaties, overleg is gevoerd over de inhoud van de in het eerste lid bedoelde gegevens en standaardisering van de wijze waarop de gegevens worden verstrekt.

3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat het overleg, bedoeld in het tweede lid, ook plaatsvindt met andere organisaties en instanties dan genoemd in het tweede lid, en kan worden bepaald dat het eerste en tweede lid ook van toepassing is ten aanzien van die organisaties en instanties.



Hoofdstuk 10. Overige bepalingen

§ 1. Innovatie, zorg voor bedreigde personen en ADL-assistentie

Artikel 10.1.1

1 Bij algemene maatregel van bestuur kan bij wijze van experiment, met het oog op het onderzoeken van mogelijkheden om deze wet doeltreffender uit te voeren, worden afgeweken van het bepaalde bij of krachtens deze wet, met uitzondering van hoofdstuk 2 en van hoofdstuk 3, § 1.

2 Bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het eerste lid wordt geregeld op welke wijze van welke artikelen wordt afgeweken en kunnen alleen regels worden gesteld:
a. ter verbetering van de samenwerking tussen Wlz-uitvoerders, zorgaanbieders, gemeenten, het CAK, het CIZ en de zorgautoriteit;
b. ter verbetering van de innovatieve ontwikkeling en kwaliteit van de langdurige zorg;
c. over de verantwoording van de uitgaven ten laste van het Fonds langdurige zorg;
d. over het verstrekken van inlichtingen over de resultaten van het experiment;
e. hoe wordt vastgesteld of het met het experiment nagestreefde doel is behaald;
f. over de voorwaarden die tijdens de gelding van het experiment van toepassing zijn op personen of instanties die in het experiment een rol vervullen;
g. over de omstandigheden waaronder het experiment tussentijds kan worden ingetrokken op grond van een daartoe strekkende aanwijzing van Onze Minister.

3 De voordracht voor een krachtens dit artikel vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

4 Onze Minister zendt drie maanden voor het einde van de geldingsduur van een experiment aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van het experiment in de praktijk, alsmede een standpunt inzake de voortzetting ervan, anders dan als experiment.

5 Een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het eerste lid vervalt binnen drie jaar na de inwerkingtreding, tenzij:
a. in de algemene maatregel van bestuur is bepaald dat deze eerder vervalt;
b. binnen drie jaar een voorstel van wet is ingediend bij de Staten-Generaal om het experiment om te zetten in een wettelijke regeling.

6 Indien het in het vijfde lid, onderdeel b, bedoelde voorstel van wet wordt ingetrokken of indien een van de beide Kamers der Staten-Generaal besluit het voorstel niet aan te nemen, wordt de algemene maatregel van bestuur onverwijld ingetrokken. Wordt het voorstel tot wet verheven, dan wordt de algemene maatregel van bestuur ingetrokken op het tijdstip van inwerkingtreding van die wet.



Artikel 10.1.2

1 In dit artikel en de daarop gebaseerde regelgeving wordt onder «diensten» verstaan:
a. zorg als bedoeld bij of krachtens deze wet,
b. zorg en overige diensten als bedoeld bij of krachtens de Zorgverzekeringswet,
c. maatschappelijke ondersteuning als bedoeld bij of krachtens de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015,
d. jeugdhulp als bedoeld bij of krachtens de Jeugdwet.

2 In afwijking van het bepaalde bij of krachtens de in het eerste lid genoemde wetten kan bij algemene maatregel van bestuur een experiment worden ingericht dat tot doel heeft de verzekerde één integraal, op zijn situatie afgestemd pakket aan diensten te verstrekken in plaats van afzonderlijke rechten op grond van de in het eerste lid genoemde wetten of op grond van zijn zorgverzekering.

3 Een verzekerde kan niet tot deelname aan een experiment als bedoeld in het tweede lid worden verplicht.

4 Bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het tweede lid:
a. wordt geregeld op welke wijze van welke artikelen van de in het eerste lid genoemde wetten of de daarop gebaseerde regelgeving wordt afgeweken;
b. wordt bepaald op welke wijze de Wlz-uitvoerders, de zorgverzekeraars en de gemeenten samenwerken om het met het experiment beoogde doel te bereiken;
c. kunnen nadere voorwaarden aan deelname aan het experiment worden gesteld, waaronder de voorwaarde dat de verzekerde in plaats van eigen betalingen die bij of krachtens de in het eerste lid genoemde wetten of zijn zorgverzekering verschuldigd zijn, een eigen bijdrage voor het integrale pakket aan diensten verschuldigd is; en
d. kunnen voorwaarden worden gesteld waaronder binnen een experiment persoonsvolgende bekostiging mogelijk wordt gemaakt.

5 Artikel 10.1.1, derde tot en met zesde lid, is van toepassing.



Artikel 10.1.3

1 Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat het Zorginstituut uitkeringen verstrekt ter vergoeding van kosten van zorg als bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, verleend door zorgaanbieders aan personen die zijn opgenomen in het stelsel van Bewaken & Beveiligen van het Openbaar Ministerie.

2 In de regeling, bedoeld in het eerste lid, kunnen voorwaarden opgenomen worden ten aanzien van de in dat lid bedoelde uitkeringen en ten aanzien van de uitvoering van de in dat lid bedoelde taak van het Zorginstituut.



Artikel 10.1.4

1 Het Zorginstituut verstrekt volgens bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels subsidies aan organisaties voor het verlenen van gedurende het gehele etmaal direct oproepbare assistentie bij algemene dagelijkse levensverrichtingen in en om de ADL-woning, waaronder alarmopvolging bij een noodoproep.

2 Indien de verzekerde recht heeft op de assistentie bij algemene dagelijkse levensverrichtingen in en om de woning, bedoeld in het eerste lid, heeft hij geen recht op zorg, bedoeld in artikel 3.1.1.



§ 2. De invloed van de verzekering op het burgerlijk recht

Artikel 10.2.1

Bij de vaststelling van de schadevergoeding, waarop de verzekerde naar burgerlijk recht aanspraak kan maken ter zake van een feit dat aanleiding geeft tot het verlenen van zorg die is bekostigd ingevolge deze wet, houdt de rechter rekening met de aanspraken die de verzekerde krachtens deze wet heeft.



Artikel 10.2.2

1 Behoudens toepassing van het derde lid, eerste volzin, heeft een Wlz-uitvoerder voor de krachtens deze wet gemaakte kosten verhaal op degene, die in verband met het in artikel 10.2.1 bedoelde feit jegens de verzekerde naar burgerlijk recht tot schadevergoeding is verplicht, doch ten hoogste tot het bedrag, waarvoor deze bij het ontbreken van de aanspraken krachtens deze wet naar burgerlijk recht aansprakelijk zou zijn, verminderd met een bedrag, gelijk aan dat van de schadevergoeding tot betaling waarvan de aansprakelijke persoon jegens de verzekerde naar burgerlijk recht is gehouden.

2 Voor zover de geldswaarde van de in het eerste lid bedoelde verleende zorg niet kan worden vastgesteld, wordt deze bepaald op een geschat bedrag. Onze Minister kan hieromtrent nadere regels stellen.

3 Het Zorginstituut kan met verzekeraars overeenkomen dat zij het Zorginstituut een bedrag betalen om de in het eerste lid bedoelde schadelast die hun verzekerden naar verwachting in een komende periode zullen veroorzaken, af te kopen. De overeenkomst heeft geen betrekking op de schadelast van een Wlz-uitvoerder die voor de aanvang van de onderhandelingen over de bedoelde overeenkomst aan het Zorginstituut te kennen heeft gegeven van zijn bevoegdheid in het eerste lid gebruik te maken. Het Zorginstituut stelt voor aanvang van de periode waarvoor een afkoopsom als bedoeld in de eerste volzin is overeengekomen, Wlz-uitvoerders op de hoogte van de totstandkoming van bedoelde overeenkomst.



Artikel 10.2.3

1 Indien de verzekerde in dienstbetrekking werkzaam is, geldt artikel 10.2.2, ten aanzien van de naar burgerlijk recht tot schadevergoeding verplichte werkgever van de verzekerde, onderscheidenlijk ten aanzien van de naar burgerlijk recht tot schadevergoeding verplichte persoon, die in dienstbetrekking staat tot dezelfde werkgever als de verzekerde jegens wie naar burgerlijk recht verplichting tot schadevergoeding bestaat, slechts indien het feit als genoemd in artikel 10.2.1 is te wijten aan opzet of bewuste roekeloosheid van die werkgever onderscheidenlijk persoon.

2 Voor de toepassing van het eerste lid wordt mede als werkgever beschouwd de inlener, bedoeld in artikel 34 van de Invorderingswet 1990.



Artikel 10.2.4

1 Een Wlz-uitvoerder kan van hem, die, zonder daartoe gerechtigd te zijn, opzettelijk aanspraken als verzekerde bij hem doet gelden onderscheidenlijk deed gelden, alsmede van hem, die daaraan opzettelijk zijn medewerking verleent onderscheidenlijk heeft verleend, geheel of gedeeltelijk het bedrag vorderen van de zorg of van de vergoedingen die hem te veel of ten onrechte zijn verleend. Voor zover de geldswaarde van de in de eerste volzin bedoelde zorg niet vaststaat, kan deze worden vastgesteld op een geschat bedrag.

2 De Wlz-uitvoerder kan het bedrag, bedoeld in het eerste lid, invorderen bij dwangbevel.

3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld betreffende de in het eerste lid bedoelde terugvordering.



Artikel 10.2.5

1 Indien de Wlz-uitvoerder op grond van artikel 3.1.3 heeft beslist tot verstrekking van een woningaanpassing aan een woning waarvan de verzekerde niet de eigenaar is, is de Wlz-uitvoerder dan wel de verzekerde, bevoegd zonder toestemming van de eigenaar deze woningaanpassing aan te brengen of te doen aanbrengen.

2 Alvorens de woningaanpassing aan te brengen of te doen aanbrengen, stelt de Wlz-uitvoerder de eigenaar van de woning in de gelegenheid zich te doen horen.

3 De Wlz-uitvoerder dan wel de verzekerde is niet gehouden de woningaanpassing ongedaan te maken, indien de verzekerde niet langer gebruik maakt van de woning.



§ 3. Bezwaar en beroep

Artikel 10.3.1

1 Een beslissing van een Wlz-uitvoerder of het CIZ, op bezwaar inzake een recht op zorg of op een vergoeding ingevolge deze wet wordt niet genomen dan nadat daaromtrent door het Zorginstituut op verzoek van het bestuursorgaan advies is uitgebracht.

2 Het eerste lid is niet van toepassing voor zover het bezwaarschrift betrekking heeft op een ingevolge het bepaalde krachtens deze wet verschuldigde bijdrage, waarvan de hoogte niet afhankelijk is van een medisch oordeel.

3 Het eerste lid is niet van toepassing indien:
a. het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk is,
b. aan het bezwaar volledig tegemoet wordt gekomen, of
c. het Zorginstituut geen advies heeft uitgebracht binnen de in het vierde lid genoemde termijn of heeft medegedeeld geen advies te zullen uitbrengen.

4 Het Zorginstituut brengt een advies als bedoeld in het eerste lid uit binnen tien weken na ontvangst van alle gegevens en bescheiden die voor de beoordeling van het verzoek noodzakelijk zijn, en zendt gelijktijdig afschrift daarvan aan de belanghebbende.

5 Indien het Zorginstituut is verzocht advies uit te brengen, wordt de beslissing op bezwaar in afwijking van artikel 7:10, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht genomen binnen eenentwintig weken gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken.



Artikel 10.3.2

1 Tegen uitspraken van de Centrale Raad van Beroep kan ieder der partijen beroep in cassatie instellen ter zake van schending of verkeerde toepassing van het bepaalde bij of krachtens een der artikelen 1.1.2, eerste lid, 1.2.1, 1.2.2 en 2.1.1.

2 Op dit beroep zijn de voorschriften betreffende het beroep in cassatie tegen uitspraken van de gerechtshoven inzake beroepen in belastingzaken van overeenkomstige toepassing, waarbij de Centrale Raad van Beroep de plaats inneemt van een gerechtshof.



§ 4. Toezicht en handhaving

Artikel 10.4.1

1 De ambtenaren van het Staatstoezicht op de volksgezondheid zijn belast met het toezicht op de naleving door zorgaanbieders van de verplichtingen die voor hen uit het bepaalde bij of krachtens hoofdstuk 8 voortvloeien.

2 De in het eerste lid bedoelde ambtenaren zijn, voor zover dat voor de vervulling van hun taak noodzakelijk is, bevoegd tot inzage van de dossiers van verzekerden. In afwijking van artikel 5:20, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, dienen ook zorgverleners die uit hoofde van hun beroep tot geheimhouding van de dossiers verplicht zijn, de ambtenaren, bedoeld in de eerste volzin, inzage te geven in de daar bedoelde dossiers. In dat geval zijn de betrokken ambtenaren verplicht tot geheimhouding van de dossiers.

3 De in het eerste lid bedoelde ambtenaren zijn bevoegd het niet naleven door een zorgaanbieder van een verplichting die voor hem uit het bepaalde bij of krachtens hoofdstuk 8 voortvloeit, buiten behandeling te laten, tenzij sprake is van een situatie die voor de veiligheid van verzekerden of de zorg een ernstige bedreiging kan betekenen, of het belang van goede zorg anderszins daaraan redelijkerwijs in de weg staat.



Artikel 10.4.2

1 Indien Onze Minister van oordeel is dat het bepaalde bij of krachtens de artikelen 8.1.1, 8.1.2 of 8.1.3 niet wordt nageleefd, kan hij, in voorkomend geval in overeenstemming met Onze Minister wie het mede aangaat, de zorgaanbieder een schriftelijke aanwijzing geven.

2 In de aanwijzing geeft Onze Minister met redenen omkleed aan op welke punten het bepaalde bij of krachtens artikel 8.1.1, 8.1.2 of 8.1.3 niet wordt nageleefd, alsmede de in verband daarmee te nemen maatregelen.

3 Een aanwijzing bevat de termijn waarbinnen de zorgaanbieder er aan moet voldoen.

4 Indien het nemen van maatregelen in verband met gevaar voor de veiligheid of de gezondheid redelijkerwijs geen uitstel kan lijden, kan de ingevolge artikel 10.4.1 met het toezicht belaste ambtenaar een schriftelijk bevel geven. In voorkomend geval wordt daarvan onverwijld mededeling gedaan aan Onze Minister wie het mede aangaat. Het bevel heeft een geldigheidsduur van zeven dagen, welke door Onze Minister, in voorkomend geval in overeenstemming met Onze Minister wie het mede aangaat, kan worden verlengd.

5 De zorgaanbieder is verplicht binnen de daarbij gestelde termijn aan de aanwijzing onderscheidenlijk onmiddellijk aan het bevel te voldoen.

6 De bevoegdheid tot het verlengen van de geldigheidsduur van een bevel wordt niet gemandateerd aan een ambtenaar van het Staatstoezicht op de volksgezondheid.



Artikel 10.4.3

1 Onze Minister is, in voorkomend geval in overeenstemming met Onze Minister wie het mede aangaat, bevoegd een last onder dwangsom op te leggen aan de zorgaanbieder of de professionele zorgverlener die geen medewerking verleent aan de inzage van dossiers als bedoeld in artikel 10.4.1, tweede lid.

2 Onze Minister is, in voorkomend geval in overeenstemming met Onze Minister wie het mede aangaat, bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang ter handhaving van een krachtens artikel 10.4.2 gegeven aanwijzing of bevel.



Artikel 10.4.4

1 Onze Minister is bevoegd een zorgaanbieder een aanwijzing te geven indien de zorgaanbieder niet voldoet aan het bepaalde bij of krachtens 9.1.2, eerste lid.

2 Indien een zorgaanbieder niet binnen vier weken aan een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid voldoet, is Onze Minister bevoegd een last onder dwangsom op te leggen.



Hoofdstuk 11. Invoeringsbepalingen en overgangsrecht

§ 1. Overgangsrecht verzekerden

Artikel 11.1.1

1 De verzekerde die onmiddellijk voorafgaand aan de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten op grond van een indicatiebesluit is aangewezen op een zorgzwaartepakket 4 VV, 5 VV, 6 VV, 7 VV, 8 VV, 9b VV, 10 VV, 4 VG, 5 VG, 6 VG, 7 VG, 8 VG, 1 SGLVG, 2 LG, 4 LG, 5 LG, 6 LG, 7 LG, 2 ZGaud, 3 ZGaud, 4 ZGaud, 2 ZGvis, 3 ZGvis, 4 ZGvis of 5 ZGvis, dan wel, voor een meerderjarige verzekerde, op een zorgzwaartepakket 1 LVG, 2 LVG, 3 LVG, 4 LVG, 5 LVG of 3 VG, wordt voor de toepassing van deze wet gelijkgesteld met een verzekerde ten aanzien van wie het CIZ heeft vastgesteld dat hij voldoet aan artikel 3.2.1, eerste of derde lid.

2 De verzekerde die onmiddellijk voorafgaand aan de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten op grond van een indicatiebesluit is aangewezen op een zorgzwaartepakket 1 VV, 2 VV, 3 VV, 1 LG, 3 LG, 1 ZGaud, of 1 ZGvis, dan wel, voor een meerderjarige verzekerde, op een zorgzwaartepakket 1 VG of 2 VG, en voor wie het recht op zorg die dag gepaard ging met verblijf in een instelling, wordt voor de toepassing van deze wet gelijkgesteld met een verzekerde ten aanzien van wie het CIZ heeft vastgesteld dat hij voldoet aan artikel 3.2.1, eerste lid, voor zover hij in een instelling verblijft.

3 De verzekerde die onmiddellijk voorafgaand aan de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten op grond van een indicatiebesluit is aangewezen op een zorgzwaartepakket 1 VV, 2 VV, 3 VV, 1 LG, 3 LG, 1 ZGaud of 1 ZGvis, dan wel, voor een meerderjarige verzekerde, op een zorgzwaartepakket 1 VG of 2 VG, wordt voor de toepassing van deze wet gelijkgesteld met een verzekerde ten aanzien van wie het CIZ heeft vastgesteld dat hij voldoet aan artikel 3.2.1, eerste lid.

4 Indien aan de verzekerde onmiddellijk voorafgaand aan de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten een persoonsgebonden budget op grond van artikel 44, eerste lid, onder b, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten is verleend en hij op die dag woonachtig was in een kleinschalig wooninitiatief als bedoeld in artikel 1.1.1, onderdeel u, van de Regeling subsidies AWBZ, zoals dat artikel luidde op de dag vóór de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, wordt hij zolang hij woonachtig blijft in een bij algemene maatregel van bestuur omschreven kleinschalig wooninitiatief, voor de toepassing van deze wet gelijkgesteld met een verzekerde ten aanzien van wie het CIZ heeft vastgesteld dat hij voldoet aan artikel 3.2.1, eerste of derde lid.

5 Het bepaalde krachtens het eerste tot en met vierde lid is van overeenkomstige toepassing op de verzekerde die op grond van artikel 11.1.7 na inwerkingtreding van deze wet een indicatiebesluit heeft gekregen voor verblijf.

6 Tot bij ministeriële regeling aan te wijzen groepen behorende verzekerden die onmiddellijk voorafgaande aan de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten op grond van een indicatie voor extramurale zorg dergelijke zorg in natura genoten of een persoonsgebonden budget ontvingen en die het indicatieorgaan, bedoeld in artikel 9a van die wet, voor 1 januari 2015 hebben laten weten voor zorg als bedoeld in deze wet in aanmerking te willen komen, ontvangen van dat indicatieorgaan een op 1 januari 2015 ingaand indicatiebesluit als bedoeld in artikel 3.2.3, met een geldigheidsduur tot 1 januari 2016.



Artikel 11.1.2

1 De verzekerde, bedoeld in artikel 11.1.1, derde lid, heeft gedurende de geldigheidsduur van het indicatiebesluit en tot het moment waarop hij in een instelling is gaan verblijven, maar uiterlijk tot 1 januari 2016 recht op voortzetting van de aanspraken of het persoonsgebonden budget waarop hij bij of krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten krachtens een zorgindicatiebesluit aanspraak had op de dag vóór de intrekking van die wet, met dien verstande dat de hoogte van het persoonsgebonden budget wordt bepaald met inachtneming van hetgeen geregeld is krachtens artikel 11.1.5, tweede en derde lid. In afwijking van artikel 3.3.1, eerste lid, heeft een verzekerde als bedoeld in artikel 11.1.1, derde lid, vanaf 1 januari 2016 slechts recht op zorg met verblijf in een instelling. De vorige volzin geldt niet voor een verzekerde van wie het CIZ na de inwerkingtreding van deze wet op aanvraag heeft vastgesteld dat hij voldoet aan artikel 3.2.1, eerste lid.

2 De verzekerde die onmiddellijk voorafgaand aan de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten een aanspraak had op ADL-assistentie op grond van artikel 34 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ, zoals dat artikel luidde op de dag voor die intrekking, wordt zolang hij woonachtig blijft in een ADL-woning, voor de toepassing van deze wet gelijkgesteld met een verzekerde ten aanzien van wie het CIZ heeft vastgesteld dat hij recht heeft op assistentie bij algemene dagelijkse levensverrichtingen als bedoeld in artikel 10.1.4.

3 De verzekerde, bedoeld in het artikel 11.1.1, eerste lid, van wie de geldigheidsduur van het indicatiebesluit na de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten is verstreken, blijft voor de toepassing van deze wet gelijkgesteld met een verzekerde ten aanzien van wie het CIZ heeft vastgesteld dat hij voldoet aan artikel 3.2.1, eerste lid. De vorige volzin geldt niet voor meerderjarige verzekerden die op grond van hun indicatiebesluit zijn aangewezen op een zorgzwaartepakket 1 LVG, 2 LVG, 3 LVG, 4 LVG of 5 LVG.

4 Het derde lid is van overeenkomstige toepassing op:
a. de verzekerde, bedoeld in het artikel 11.1.1, tweede lid, met dien verstande dat de gelijkstelling plaatsvindt voor zover hij in een instelling verblijft;
b. de verzekerde, bedoeld in artikel 11.1.1, derde lid;
c. de verzekerde, bedoeld in het artikel 11.1.1, vierde lid, met dien verstande dat de gelijkstelling plaatsvindt voor zover hij in een bij algemene maatregel van bestuur omschreven kleinschalig wooninitiatief woonachtig blijft.

5 Een verzekerde als bedoeld in artikel 11.1.1, eerste lid, die onmiddellijk voorafgaande aan de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten op basis van een in functies en klassen omgezet zorgzwaartepakket thuis zorg ontvangt en geen wijziging verlangt in de wijze waarop hem de zorg geleverd wordt, ontvangt deze zorg vanaf deze intrekking op grond van een modulair pakket thuis als bedoeld in artikel 3.3.2. De vorige volzin geldt zonder dat sprake hoeft te zijn van een voorafgaand overleg als bedoeld in artikel 3.3.2, vierde lid.

6 Een verzekerde als bedoeld in artikel 11.1.1, eerste of derde lid, die onmiddellijk voorafgaande aan de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten in afwachting van een plaats in een specifieke instelling waar hij wenst te gaan verblijven, op basis van een in functies en klassen omgezet zorgzwaartepakket tijdelijk thuis meer zorg ontvangt dan een verzekerde als bedoeld in het vijfde lid, behoudt zijn recht op deze zorg totdat hij deze vanaf de aanvang daarvan zes maanden heeft ontvangen, met dien verstande dat het recht zoveel eerder eindigt als hij in een instelling gaat verblijven.

7 Indien een verzekerde als bedoeld in artikel 11.1.1, zesde lid, die onmiddellijk voorafgaande aan de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten een persoonsgebonden budget ontving ervoor kiest om zijn recht op zorg ook met ingang van 2015 in de vorm van een persoonsgebonden budget tot gelding te brengen, is de hoogte van dat budget tot 1 januari 2016 gelijk aan de hoogte van het budget dat hij onder de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten ontving. De vorige volzin geldt niet indien de gezondheidssituatie van de verzekerde dan wel toepasselijkheid van artikel 3.2.4, aanhef en onderdeel a, noodzaakt tot een gedurende het jaar 2015 ingaande herindicatie.

8 In afwijking van het eerste lid kan de verzekerde, bedoeld in artikel 11.1.1, derde lid, die op 31 december 2015 een volledig pakket thuis als bedoeld in artikel 3.3.2, eerste lid, onderdeel a, ontving, kiezen voor voortzetting van zorgverlening door middel van een volledig pakket thuis. In afwijking van artikel 3.3.1, eerste lid, heeft de verzekerde die kiest voor voortzetting van deze zorgverlening vanaf 1 januari 2016 slechts recht op zorgverlening door middel van een volledig pakket thuis dan wel verblijf in een instelling. De vorige volzin geldt niet voor een verzekerde van wie het CIZ na de inwerkingtreding van deze wet op aanvraag heeft vastgesteld dat hij voldoet aan artikel 3.2.1, eerste lid.



Artikel 11.1.3

1 Tenzij hij op dat moment een jeugdige is als bedoeld in artikel 1.1, subonderdelen 1° of 2°, van de Jeugdwet, wordt de verzekerde die onmiddellijk voorafgaande aan de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten zorg behorende tot een zorgzwaartepakket B GGZ ontvangt en op eerder bedoeld moment met een dergelijk zorgzwaartepakket in een instelling verblijft dan wel op dat moment niet meer in een instelling verblijft maar uiterlijk negentig dagen na zijn ontslag wederom op deze zorg aangewezen raakt, voor de toepassing van deze wet gelijkgesteld met een verzekerde als bedoeld in artikel 3.2.2, eerste lid. De geldigheidsduur van het indicatiebesluit van de verzekerde, bedoeld in de vorige volzin, wordt ambtshalve op drie jaar gesteld, te rekenen vanaf de datum waarop de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten wordt ingetrokken.

2 Tenzij hij op dat moment een jeugdige is als bedoeld in artikel 1.1, subonderdelen 1° of 2°, van de Jeugdwet, wordt de verzekerde die onmiddellijk voorafgaande aan de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten op grond van zijn indicatiebesluit is aangewezen op een zorgzwaartepakket B GGZ en op eerder bedoeld moment op grond van dat indicatiebesluit een persoonsgebonden budget ontving, voor de toepassing van deze wet gelijkgesteld met een verzekerde als bedoeld in artikel 3.2.2, eerste lid, en kan hij in afwijking van artikel 3.3.4 in plaats van voor verblijf kiezen voor voortzetting van zijn persoonsgebonden budget. In dat geval zijn de bij en krachtens artikel 3.3.3 gestelde regels alsmede de tweede volzin van het eerste lid van toepassing.



Artikel 11.1.4

1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de verzekerde, bedoeld in artikel 11.1.1, 11.1.2 of 11.1.3, de kosten van de daar bedoelde zorg gedeeltelijk draagt. De artikelen 3.2.5, 9.1.2 en 9.1.3 zijn van overeenkomstige toepassing.

2 Het CAK is belast met de vaststelling en inning van de eigen bijdragen, bedoeld in het eerste lid.



Artikel 11.1.5

1 Bij ministeriële regeling wordt bepaald op welke wijze en onder welke voorwaarden het Zorginstituut tijdelijke subsidies aan organisaties verstrekt voor:
a. het verlenen van behandeling als bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onderdeel c, aan bij die regeling aan te wijzen personen met een somatische of een psychogeriatrische aandoening of met een lichamelijke beperking, of aan bij die regeling te bepalen meerderjarige personen met een verstandelijke beperking;
b. medisch noodzakelijke vervoer naar en van een instelling waar gedurende een dagdeel een behandeling als bedoeld in onderdeel a wordt ontvangen, en
c. het verstrekken van medisch noodzakelijk kortdurend verblijf in verband met geneeskundige zorg zoals huisartsen die plegen te bieden, al dan niet gepaard gaande met verpleging, verzorging of paramedische zorg.

2 Bij ministeriële regeling wordt bepaald op welke wijze de Wlz-uitvoerder de verstrekking van garantiebedragen voor de hoogte van een persoonsgebonden budget voortzet, met betrekking tot verzekerden aan wie voor de subsidieperiode die eindigde op 31 december van het jaar voorafgaand aan het jaar met ingang waarvan de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten wordt ingetrokken op grond artikel 2.6.6a van de Regeling subsidies AWBZ, zoals die regeling voor de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten luidde, een garantiebedrag is verleend.

3 De voorwaarden voor de in het eerste en tweede lid genoemde subsidies kunnen voor verschillende categorieën van verzekerden verschillend worden vastgesteld. Daarbij kan voor de subsidie, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, worden bepaald dat de gesubsidieerde organisatie het kortdurende verblijf slechts aan een verzekerde verstrekt onder de voorwaarde dat deze een bij ministeriële regeling te bepalen eigen bijdrage betaalt.



Artikel 11.1.6

1 Bij ministeriële regeling kan worden bepaald in welke gevallen en onder welke voorwaarden een verzekerde het gebruik van een hulpmiddel waarop hij krachtens de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 recht had, kan voortzetten op grond van deze wet.

2 Tot een bij koninklijk besluit vast te stellen tijdstip heeft de verzekerde die niet in een instelling verblijft geen recht op roerende voorzieningen als bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onderdeel a, onder 3°, of op individueel gebruik van mobiliteitshulpmiddelen als bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onderdeel e.

3 Tot een bij koninklijk besluit vast te stellen tijdstip heeft een verzekerde die zonder behandeling in een instelling verblijft, in afwijking van artikel 3.3.1, tweede lid, geen recht op individueel gebruik van mobiliteitshulpmiddelen als bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onderdeel e.

4 Bij ministeriële regeling kan worden bepaald in welke gevallen en onder welke voorwaarden een verzekerde het gebruik van een hulpmiddel waarop hij onmiddellijk voorafgaand aan de afloop van de in het tweede en derde lid bedoelde periode krachtens de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 recht had, kan voortzetten op grond van deze wet.



Artikel 11.1.7

Onverminderd artikel 8.1, tweede lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, neemt het CIZ op een aanvraag als bedoeld in artikel 9b, eerste lid, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, een indicatiebesluit met inachtneming van hetgeen bij of krachtens die wet was bepaald, voor zover geoordeeld wordt of de verzekerde is aangewezen op verblijf als bedoeld in artikel 9 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ, zoals dat artikel luidde op de dag vóór de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten.



Artikel 11.1.8

Bij ministeriële regeling kunnen ter aanvulling van de artikelen 11.1.1 tot en met 11.1.7 regels worden gesteld ten aanzien van aanspraken, rechten en verplichtingen van verzekerden die onmiddellijk voorafgaand aan de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten op grond van een indicatiebesluit waren aangewezen op zorg op grond van die wet.



Artikel 11.1.9

1 Tot een bij koninklijk besluit vast te stellen tijdstip heeft de verzekerde die zijn recht op zorg tot gelding brengt met een modulair pakket thuis geen recht op het schoonhouden van de woonruimte, bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onderdeel a, onder 2°.

2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op een verzekerde als bedoeld in artikel 11.1.1, zesde lid.



§ 2. Overgangsrecht uitvoerders en afwikkeling Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten

Artikel 11.2.1

1 De Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten wordt ingetrokken.

2 De zorgautoriteit kan het een Wlz-uitvoerder die behoort tot een groep als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek waarvan ook een zorgverzekeraar deel uitmaakt die de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten op de dag voor de intrekking van die wet uitvoerde, op diens verzoek voor een periode van ten hoogste twaalf maanden na die intrekking toestaan de Wet langdurige zorg uit te voeren zonder dat de vaststelling, bedoeld in artikel 4.1.1, vierde lid, heeft plaatsgevonden.



Artikel 11.2.2

1 Ten aanzien van aanspraken, rechten en verplichtingen die bij of krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten zijn ontstaan voor het tijdstip van intrekking van die wet, dan wel na dat tijdstip zijn ontstaan ter zake van de afwikkeling van die wet, blijft het recht van toepassing zoals dat gold voorafgaand aan dat tijdstip, behoudens voor zover ter zake bij of krachtens deze wet afwijkende regels zijn gesteld.

2 In deze paragraaf wordt verstaan onder zorgverzekeraar: een zorgverzekeraar als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, zoals dat onderdeel luidde op de dag voor intrekking van die wet.

3 De bestuursorganen die op grond van het bepaalde bij of krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten een taak hadden bij de uitvoering van die wet en de rechtspersonen, bedoeld in artikel 40 van die wet, dragen overeenkomstig de bepalingen van deze wet zorg voor een zorgvuldige afwikkeling van die taak.



Artikel 11.2.3

1 In artikel 11.2.2, eerste lid, bedoelde rechten en verplichtingen van een zorgverzekeraar gaan van rechtswege over op de Wlz-uitvoerder waarbij de verzekerde is ingeschreven ingevolge artikel 2.2.1. De Wlz-uitvoerder, bedoeld in de vorige volzin, heeft de hoedanigheid van zorgverzekeraar ter zake van de afwikkeling van de in die volzin bedoelde rechten en verplichtingen.

2 In artikel 11.2.2, eerste lid, bedoelde rechten en verplichtingen van een op grond van artikel 40 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten aangewezen rechtspersoon gaan van rechtswege over het zorgkantoor dat werkzaam is in de regio waarvoor eerstgenoemde rechtspersoon was aangewezen. Dit zorgkantoor heeft ter zake van de afwikkeling van de in de vorige volzin bedoelde rechten en verplichtingen de hoedanigheid van de op grond van artikel 40 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten aangewezen rechtspersoon.

3 In wettelijke procedures en rechtsgedingen waarbij een zorgverzekeraar respectievelijk een krachtens artikel 40 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten aangewezen rechtspersoon is betrokken, treedt vanaf de intrekking van die wet, voor die zorgverzekeraar respectievelijk die rechtspersoon in de plaats:
a. de Wlz-uitvoerder op welke op grond van het eerste lid de rechten en verplichtingen van de zorgverzekeraar zijn overgegaan, respectievelijk;
b. het zorgkantoor op welke op grond van het tweede lid de krachtens artikel 40 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten ontstane rechten en verplichtingen zijn overgegaan.

4 In zaken waarin voor de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten aan de Nationale ombudsman is verzocht een onderzoek te doen, dan wel de Nationale ombudsman een onderzoek heeft ingesteld naar een gedraging die kon worden toegerekend aan een zorgverzekeraar of die krachtens artikel 44 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten kon worden toegerekend aan een rechtspersoon die is aangewezen krachtens artikel 40, eerste lid, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, treedt na de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten in de plaats van die zorgverzekeraar of die rechtspersoon de Wlz-uitvoerder dan wel het zorgkantoor op, op welke ingevolge dit artikel de rechten en verplichtingen van de zorgverzekeraar of van die rechtspersoon zijn overgegaan.

5 De archiefbescheiden van zorgverzekeraars en rechtspersonen, aangewezen krachtens artikel 40 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, die betrekking hebben op de voor de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten bij of krachtens die wet door hen uitgevoerde taken, worden zonder dat daarvoor de toestemming van de verzekerden is vereist en voor zover zij niet overeenkomstig de Archiefwet 1995 zijn overgebracht naar een archiefbewaarplaats:
a. in de gevallen, bedoeld in het eerste lid: door die zorgverzekeraars overgedragen aan de Wlz-uitvoerder waarbij de verzekerde is ingeschreven ingevolge artikel 2.2.1,
b. in de gevallen, bedoeld in het tweede lid: door de rechtspersoon, aangewezen krachtens artikel 40 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten overgedragen aan de door Onze Minister krachtens artikel 4.2.4, tweede lid, aangewezen Wlz-uitvoerders die de werkzaamheden in hun regio overnemen.



Artikel 11.2.4

1 De bij en krachtens de Wet financiering sociale verzekeringen opgebouwde reserve voor de uitvoering van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten die een krachtens artikel 40, eerste lid, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten aangewezen rechtspersoon voor een regio had op de dag voor de intrekking van die wet, komt ten behoeve van de uitvoering van de Wet langdurige zorg toe aan het zorgkantoor dat met ingang van de inwerkingtreding van deze wet in de desbetreffende regio werkt.

2 In afwijking van het eerste lid brengt het zorgkantoor, bedoeld in het eerste lid, ook zijn beheerskosten die gepaard gaan met de afwikkeling van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten ten laste van de in het eerste lid bedoelde reserve. Uitgaven waarvan de zorgautoriteit heeft vastgesteld dat deze niet verantwoord zijn, blijven daarbij buiten beschouwing, tenzij de zorgautoriteit anders heeft besloten.



Artikel 11.2.5

1 In afwijking van hetgeen is overeengekomen, kunnen overeenkomsten als bedoeld in artikel 15 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten door beide partijen met inachtneming van een opzegtermijn van ten minste twee maanden worden opgezegd.

2 Een zorgaanbieder die uit hoofde van een overeenkomst als bedoeld in het eerste lid een vordering heeft voor zorg die hij voor intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten heeft verleend, zendt op straffe van verval van zijn vorderingsrecht uiterlijk twee jaar na de intrekking van die wet een nota aan het zorgkantoor dat ingevolge artikel 11.2.3, tweede lid, de opvolger is van zijn contractspartij.

3 Een zorgaanbieder die anders dan uit hoofde van een overeenkomst als bedoeld in het tweede lid of in artikel 11.2.6, een vordering heeft voor op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten verzekerde zorg die hij voor de intrekking van die wet heeft verleend, zendt op straffe van verval van zijn vorderingsrecht uiterlijk twee maanden na die intrekking een nota aan de verzekerde dan wel het zorgkantoor dat werkzaam is in de regio waarin de verzekerde woont.

4 Een verzekerde die ingevolge het derde lid een nota heeft ontvangen, zendt deze op straffe van verval van zijn vorderingsrecht binnen een jaar aan het zorgkantoor dat werkzaam is in de regio waar hij woont.

5 Binnen drie maanden na ontvangst van een nota als bedoeld in het tweede, derde of vierde lid, beslist de Wlz-uitvoerder of, en in welke mate deze betaalbaar dient te worden gesteld en zendt hij naar aanleiding daarvan een betaal- of terugvorderingsopdracht aan het CAK.

6 Het CAK voert een opdracht als bedoeld in het vijfde lid binnen drie maanden na ontvangst ervan uit.



Artikel 11.2.6

1 Een zorgaanbieder die uit hoofde van een overeenkomst met een verzekerde, gesloten in het kader van een persoonsgebonden budget, een vordering heeft voor zorg die hij voor de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten heeft verleend, zendt op straffe van verval van zijn vorderingsrecht uiterlijk twee maanden na die intrekking een nota aan de verzekerde.

2 De verzekerde die over een persoonsgebonden budget in de vorm van een trekkingsrecht beschikt, zendt, op straffe van verval van de mogelijkheid om deze ten laste van zijn persoonsgebonden budget te betalen, de nota uiterlijk twee maanden na de ontvangst ervan ter betaling door aan de Sociale verzekeringsbank.



Artikel 11.2.7

Het CAK brengt uiterlijk twee jaar na de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten verschuldigde eigen bijdragen over de jaren tot de intrekking in rekening bij de verzekerde.



Artikel 11.2.8

1 De Wlz-uitvoerders, de zorgkantoren die voor een regio de rechtsopvolgers zijn van de rechtspersonen, bedoeld in artikel 40 van die wet, en het CAK, zenden ieder met betrekking tot de taken die zij ter afwikkeling van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten hebben, uiterlijk zes jaar na de intrekking van die wet aan de zorgautoriteit en het Zorginstituut:
a. een eindverslag over de afwikkeling van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten,
b. een financieel verslag over de afwikkeling van de uitvoering van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, dat vergezeld gaat van een verklaring omtrent de getrouwheid en rechtmatigheid, afgegeven door een accountant als bedoeld in artikel 393 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, alsmede van een verslag van zijn bevindingen over de ordelijkheid en controleerbaarheid van het gevoerde financiële beheer, waarbij de Wlz-uitvoerders en de Wlz-uitvoerders die voor een regio de rechtsopvolgers zijn van de rechtspersonen, bedoeld in artikel 40 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, onderscheid maken tussen de kosten van de verstrekte zorg en vergoedingen enerzijds en de beheerskosten anderzijds.

2 Artikel 31, aanhef en onderdelen b en c, van de Wet marktordening gezondheidszorg is van overeenkomstige toepassing.



Artikel 11.2.9

1 De zorgautoriteit rapporteert uiterlijk zeven jaar na de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten aan Onze Minister en aan het Zorginstituut per Wlz-uitvoerder over de rechtmatigheid van de afwikkeling van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten. Daarbij wordt per Wlz-uitvoerder een verklaring gegeven over de rechtmatigheid van de in de financiële verantwoording over de afwikkeling door de Wlz-uitvoerders opgenomen posten. Indien de zorgautoriteit uitgaven of besparingen op beheerskosten van een Wlz-uitvoerder als niet verantwoord heeft aangemerkt, vermeldt zij dat in haar verklaring.

2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op het CAK.



Artikel 11.2.10

Het saldo van het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten naar de situatie op 1 januari van het achtste jaar na het jaar waarin de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten werd ingetrokken, komt ten bate of ten laste van 's Rijks schatkist.



Artikel 11.2.11

1 Het Zorginstituut zendt Onze Minister uiterlijk negen jaar na de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten een financieel verslag over de uitgaven en ontvangsten in de periode vanaf de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten tot de datum, bedoeld in artikel 11.2.10.

2 Het Zorginstituut legt in het financieel verslag, dat zoveel mogelijk met overeenkomstige toepassing van titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek wordt ingericht, rekening en verantwoording af over:
a. de baten en lasten van het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten,
b. de geldstromen inzake de afwikkeling van de taken die het Zorginstituut zelf in het kader van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten had,
c. de rechtmatigheid en doelmatigheid van het beheer van het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten.

3 Het financieel verslag gaat vergezeld van een verklaring omtrent de getrouwheid, afgegeven door een accountant als bedoeld in artikel 393 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, die bereid is Onze Minister desgevraagd inzicht te geven in zijn controlewerkzaamheden.

4 De verklaring, bedoeld in het derde lid, heeft mede betrekking op de rechtmatige verkrijging en besteding van de middelen van het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten.

5 De accountant voegt bij de verklaring, bedoeld in het derde lid, tevens een verslag van zijn bevindingen over de vraag of het beheer en de organisatie voldoen aan de eisen van rechtmatigheid, ordelijkheid, controleerbaarheid en doelmatigheid.

6 Het financieel verslag behoeft de goedkeuring van Onze Minister.

7 Na de goedkeuring, bedoeld in het zesde lid, stelt het Zorginstituut het financieel verslag algemeen verkrijgbaar.



Artikel 11.2.12

Baten en lasten die het Zorginstituut na de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten heeft in verband met de uitvoering van die wet, komen ten bate of ten laste van het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten of, na de datum, bedoeld in artikel 11.2.10, van ’s Rijks schatkist.



Artikel 11.2.13

Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld die voor een goede afwikkeling van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten noodzakelijk zijn.



Artikel 11.2.14

1 Indien de inspecteur of ontvanger een beschikking heeft gegeven die mede of uitsluitend betrekking heeft op de periode na het tijdstip van intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten en de in die beschikking gehanteerde terminologie geheel of gedeeltelijk is gebaseerd op de laatstgenoemde wet, geldt voor de periode vanaf het moment van inwerkingtreding van de Wet langdurige zorg dat die beschikking geacht wordt in zoverre betrekking te hebben op de Wet langdurige zorg.

2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op beschikkingen over:
a. het vaststellen van eigen bijdragen als bedoeld in artikel 3.2.5 door het CAK;
b. het verlenen van ontheffingen door de Sociale verzekeringsbank ter uitvoering van artikel 64, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen;
c. het betalen van uitkeringen door de Sociale verzekeringsbank ter uitvoering van de artikelen 57, tweede lid, van de Algemene nabestaandenwet en 20, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet;
d. het betalen van uitkeringen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen ter uitvoering van de artikelen 39, eerste lid, van de Werkloosheidswet, 2:55, eerste lid, en 3:47, eerste lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, 71, eerste lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, 40, eerste lid, van de Ziektewet, 57, eerste lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, 30 van de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen, en 54, eerste lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering; en
e. het afgeven van verklaringen als bedoeld in artikel 21, zesde lid, van het Besluit uitbreiding en beperking kring van verzekerden volksverzekeringen 1999 of het verlenen van ontheffingen als bedoeld in de artikelen 21a, derde lid, en 21b, derde lid, van dat besluit door de Sociale verzekeringsbank.



Artikel 11.2.15

1 Indien de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten op 1 januari 2015 wordt ingetrokken, wordt, in afwijking van artikel 15 van de Wet financiering sociale verzekeringen, de rijksbijdrage in kosten heffingskortingen ten gunste van het Fonds langdurige zorg voor 2015 vastgesteld op € 3.250 miljoen.

2 Het bedrag, genoemd in het eerste lid, wordt bij ministeriële regeling gewijzigd indien de heffingskortingen voor de inkomstenbelasting of de premie voor de Wet langdurige zorg, bedoeld in artikel 10 van de Wet financiering sociale verzekeringen, voor het jaar 2015 daartoe aanleiding geven.

3 Indien de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten op 1 januari 2016 wordt ingetrokken, wordt bij de toepassing van artikel 15 van de Wet financiering sociale verzekeringen, de rijksbijdrage in kosten heffingskortingen ten gunste van het Fonds langdurige zorg voor 2016 berekend volgens de in dat artikel geregeld wijze, waarbij BIKKt-1 = € 3.250 miljoen, dan wel, indien het tweede lid toepassing heeft gevonden, het krachtens dat lid gewijzigde bedrag.



§ 3. Invoeringsbepalingen met betrekking tot het CIZ

Artikel 11.3.1

1 De personen die op het tijdstip van inwerkingtreding van hoofdstuk 7 van deze wet krachtens een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht behoren tot het personeel van de stichting Centrum indicatiestelling zorg, en van wie naam en functie zijn vermeld op een door Onze Minister vastgestelde lijst, zijn op dat tijdstip van rechtswege ontslagen en treden in dienst van het CIZ.

2 De overgang van de in het eerste lid bedoelde personeelsleden vindt plaats met een rechtspositie die als geheel ten minste gelijkwaardig is aan die welke voor elk van hen gold bij de stichting Centrum indicatiestelling zorg.

3 Artikel 7.1.1, zevende lid, is van overeenkomstige toepassing.



Artikel 11.3.2

1 Alle vermogensbestanddelen van de stichting Centrum indicatiestelling zorg gaan onder algemene titel om niet over op het CIZ zonder dat een besluit, akte of mededeling is vereist.

2 Ter zake van de overgang van vermogensbestanddelen blijft heffing van overdrachtsbelasting achterwege.



Artikel 11.3.3

Archiefbescheiden van de stichting Centrum indicatiestelling zorg betreffende zaken die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet nog niet zijn afgedaan, worden overgedragen aan het CIZ, voor zover zij niet overeenkomstig de Archiefwet 1995 zijn overgebracht naar een archiefbewaarplaats.



Artikel 11.3.4

1 Aanvragen gedaan bij en besluiten genomen door de stichting Centrum indicatiestelling zorg met betrekking tot de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, voor zover de uitvoering van die wet op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet aan de stichting Centrum indicatiestelling zorg was opgedragen, gelden na de inwerkingtreding van deze wet als aanvragen gedaan bij en besluiten genomen door het CIZ.

2 In wettelijke procedures en rechtsgedingen waarbij de stichting Centrum indicatiestelling zorg is betrokken, treedt op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet het CIZ in de plaats van de stichting Centrum indicatiestelling zorg.

3 In zaken waarin voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet aan de Nationale ombudsman is verzocht een onderzoek te doen dan wel de Nationale ombudsman een onderzoek heeft ingesteld naar een gedraging die kan worden toegerekend aan de stichting Centrum indicatiestelling zorg, treedt het CIZ op dat tijdstip als bestuursorgaan in de zin van de Wet Nationale ombudsman in de plaats van de stichting Centrum indicatiestelling zorg.



Artikel 11.3.5

1 Vier jaar na inwerkingtreding van deze wet, wordt artikel 7.1.1 als volgt gewijzigd:
a. Het eerste lid komt te luiden:
1. Er is een CIZ.
b. Het zevende lid vervalt.

2 Gelijktijdig met de in het eerste lid bedoelde wijziging van artikel 7.1.1 wordt bij algemene maatregel van bestuur bepaald op welke organisatie de vermogensbestanddelen van het CIZ overgaan, hoe dat gebeurt en of dit om niet geschiedt. Ter zake van de overgang van vermogensbestanddelen blijft heffing van overdrachtsbelasting achterwege.



§ 4. Tijdelijke subsidies voor zorginfrastructuur en kapitaallasten

Artikel 11.4.1

1 Tot 1 januari 2018 kan de zorgautoriteit subsidies verstrekken voor de voortzetting van projecten ter verbetering van de wijze waarop verzekerde zorg op grond van een zorgverzekering of op grond van deze wet, maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, of jeugdhulp als bedoeld in de Jeugdwet wordt geleverd aan cliënten die niet in een instelling verblijven.

2 Subsidies als bedoeld in het eerste lid worden slechts verstrekt voor projecten waarvan de zorgautoriteit voor 1 juli 2013 heeft vastgesteld dat zij in aanmerking komen voor een vergoeding als bedoeld in haar Beleidsregel CA-300–578 (Stcrt. 8 juli 2013, nr. 18614) inzake de zorginfrastructuur.

3 Bij ministeriële regeling wordt bepaald aan wie de subsidies kunnen worden verstrekt, worden regels omtrent de hoogte van de subsidies gesteld en kunnen nadere voorwaarden worden gesteld waaronder de subsidies worden verstrekt.

4 In aanvulling op hetgeen in artikel 90, tweede lid, van de Wet financiering sociale verzekering is geregeld, komen de subsidies, bedoeld in dit artikel, ten laste van het Fonds langdurige zorg.



Artikel 11.4.2

1 Tot 1 januari 2018 kan de zorgautoriteit:
a. een bijdrage in de kapitaallasten verstrekken aan bij ministeriële regeling aan te wijzen rechtspersonen die voor 1 januari 2012 zorg of diensten, niet zijnde zorg of diensten in het kader van de geestelijke gezondheidszorg, leverden die op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten verzekerd waren en waaraan de zorgautoriteit voor laatstgenoemde datum op grond van de Beleidsregel CA-300-473 (Stcrt. 11 juli 2011, nr. 12384) inzake kapitaallasten een budget kapitaallasten heeft toegekend, dan wel aan hun rechtsopvolgers,
b. een bijdrage voor vaste activa verstrekken aan bij ministeriële regeling aan te wijzen rechtspersonen die voor 1 januari 2012 zorg of diensten, niet zijnde zorg of diensten in het kader van de geestelijke gezondheidszorg, leverden die op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten verzekerd waren en waaraan de zorgautoriteit voor laatstgenoemde datum op grond van de Beleidsregel CA-300-493 (Stcrt. 16 augustus 2011, nr. 14267) een vergoeding heeft toegekend, dan wel aan hun rechtsopvolgers.

2 Tot 1 januari 2018 kan de zorgautoriteit:
a. een bijdrage in de kapitaallasten verstrekken aan bij ministeriële regeling aan te wijzen rechtspersonen die voor 1 januari 2008 zorg of diensten in het kader van de geestelijke gezondheidszorg leverden die op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten verzekerd waren en waaraan de zorgautoriteit voor laatstgenoemde datum op grond van de Beleidsregel CA-300-473 (Stcrt. 11 juli 2011, nr. 12384) inzake kapitaallasten een budget kapitaallasten heeft toegekend, dan wel aan hun rechtsopvolgers,
b. een bijdrage voor vaste activa verstrekken aan bij ministeriële regeling aan te wijzen rechtspersonen die voor 1 januari 2008 zorg of diensten in het kader van de geestelijke gezondheidszorg leverden die op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten verzekerd waren en waaraan de zorgautoriteit voor laatstgenoemde datum op grond van de Beleidsregel CA-300–493 (Stcrt. 16 augustus 2011, nr. 14267) een vergoeding heeft toegekend, dan wel aan hun rechtsopvolgers.

3 De bijdrage, bedoeld in het eerste en tweede lid, kan slechts worden verstrekt aan rechtspersonen die onmiddellijk voorafgaande aan 1 januari 2015 verblijf met daarmee gepaard gaande zorg als bedoeld in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten verleenden en de desbetreffende zorg vanaf die datum in opdracht van een of meer colleges van burgemeester en wethouders als maatwerkvoorziening als bedoeld in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 of als jeugdhulp als bedoeld in de Jeugdwet verlenen.

4 Bij ministeriële regeling worden regels gesteld omtrent de hoogte en de berekening van de bijdragen en worden nadere voorwaarden gesteld waaronder de bijdragen worden verstrekt.

5 In aanvulling op hetgeen in artikel 90, tweede lid, van de Wet financiering sociale verzekering is geregeld, komen de bijdragen, bedoeld in dit artikel, ten laste van het Fonds langdurige zorg.



§ 5. Tijdelijke subsidie orthocommunicatieve behandeling

Artikel 11.5.1

Bij ministeriële regeling wordt bepaald op welke wijze en onder welke voorwaarden het Zorginstituut tijdelijk subsidies kan verstrekken voor het verlenen van orthocommunicatieve behandeling van autisme aan organisaties die onmiddellijk voorafgaand aan de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten een behandeling verleenden voor deze zorg en voor deze zorg werden bekostigd krachtens die wet.



Hoofdstuk 12. Wijziging van andere wetten


§ 1. Volksgezondheid, Welzijn en Sport

Artikel 12.1.1

[Red: Wijzigt de Wet marktordening gezondheidszorg.]



Artikel 12.1.2

[Red: Wijzigt de Zorgverzekeringswet.]



Artikel 12.1.3

[Red: Wijzigt de Invoerings- en aanpassingswet Zorgverzekeringswet.]



Artikel 12.1.4

[Red: Wijzigt de Jeugdwet.]



Artikel 12.1.5

[Red: Wijzigt de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.]



Artikel 12.1.6

[Red: Wijzigt de Wet toelating zorginstellingen.]



Artikel 12.1.7

[Red: Wijzigt de Kwaliteitswet zorginstellingen.]



Artikel 12.1.8

[Red: Wijzigt de Wet klachtrecht cliënten zorgsector.]



Artikel 12.1.9

[Red: Wijzigt de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen.]



Artikel 12.1.10

[Red: Wijzigt de Wet gebruik burgerservicenummer in de zorg.]



Artikel 12.1.11

[Red: Wijzigt de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandig gehandicapte cliënten.]



Artikel 12.1.12

[Red: Wijzigt de Wet publieke gezondheid.]



Artikel 12.1.13

[Red: Wijzigt de Geneesmiddelenwet.]



Artikel 12.1.14

[Red: Wijzigt de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945.]



Artikel 12.1.15

[Red: Wijzigt de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945.]



Artikel 12.1.16

[Red: Wijzigt de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg.]



Artikel 12.1.17

[Red: Wijzigt deze wet.]



Artikel 12.1.18

[Red: Wijzigt de Wet aanvullende bepalingen verwerking persoonsgegevens in de zorg.]



Artikel 12.1.19

[Red: Wijzigt de Wet toelating zorginstellingen.]



Artikel 12.1.20

[Red: Wijzigt de Wet marktordening gezondheidszorg.]



Artikel 12.1.21

[Red: Wijzigt de Wijzigingswet Wet toelating zorginstellingen, enz. (voorwaarden voor winstuitkering aanbieders medisch-specialistische zorg).]



Artikel 12.1.22

[Red: Wijzigt de Wet marktordening gezondheidszorg.]



Artikel 12.1.23

[Red: Wijzigt de Wijzigingswet Wet marktordening gezondheidszorg, enz. (voorkomen dat zorgverzekeraars zelf zorg verlenen of zorg laten aanbieden door zorgaanbieders waarin zij zelf zeggenschap hebben).]



§ 2. Financiën

Artikel 12.2.1

[Red: Wijzigt de Wet op het financieel toezicht.]



Artikel 12.2.2

[Red: Wijzigt de Wet inkomstenbelasting 2001.]



Artikel 12.2.3

[Red: Wijzigt de Wet op de loonbelasting 1964.]



Artikel 12.2.4

[Red: Wijzigt de Wet op de omzetbelasting 1968.]



Artikel 12.2.5

[Red: Wijzigt de Wet toezicht accountantsorganisaties.]



§ 3. Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Artikel 12.3.1

[Red: Wijzigt de Wet financiering sociale verzekeringen.]



Artikel 12.3.2

[Red: Wijzigt de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.]



Artikel 12.3.3

[Red: Wijzigt de Werkloosheidswet.]



Artikel 12.3.4

[Red: Wijzigt de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen.]



Artikel 12.3.5

[Red: Wijzigt de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers.]



Artikel 12.3.6

[Red: Wijzigt de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten .]



Artikel 12.3.7

[Red: Wijzigt de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.]



Artikel 12.3.8

[Red: Wijzigt de Ziektewet.]



Artikel 12.3.9

[Red: Wijzigt de Algemene nabestaandenwet.]



Artikel 12.3.10

[Red: Wijzigt de Algemene Ouderdomswet.]



Artikel 12.3.11

[Red: Wijzigt de Toeslagwet Indonesische pensioenen 1956.]



Artikel 12.3.12

[Red: Wijzigt de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen.]



Artikel 12.3.13

[Red: Wijzigt de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen.]



Artikel 12.3.14

[Red: Wijzigt de Liquidatiewet ongevallenwetten.]



Artikel 12.3.15

[Red: Wijzigt de Wet brutering overhevelingstoeslag lonen.]



Artikel 12.3.16

[Red: Wijzigt de Participatiewet.]



Artikel 12.3.17

[Red: Wijzigt de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering.]



§ 4. Veiligheid en Justitie

Artikel 12.4.1

[Red: Wijzigt de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden.]



Artikel 12.4.2

[Red: Wijzigt het Burgerlijk Wetboek Boek 6.]



Artikel 12.4.3

[Red: Wijzigt het Burgerlijk Wetboek Boek 7.]



Artikel 12.4.4

[Red: Wijzigt het Wetboek van Koophandel.]



Artikel 12.4.5

[Red: Wijzigt de Algemene wet bestuursrecht.]



Artikel 12.4.6

[Red: Wijzigt de Wet op de economische delicten.]



Artikel 12.4.7

[Red: Wijzigt de Wet forensische zorg.]



Artikel 12.4.8

1 Indien de artikelen 3.1.1, 3.2.1 en 3.2.2 van deze wet in werking treden voordat het bij koninklijke boodschap van 4 juni 2010 ingediende voorstel van wet houdende Vaststelling van een Wet forensische zorg en daarmee verband houdende wijzigingen in diverse andere wetten (Wet forensische zorg; Kamerstukken I 2012/13, 32 398, D, e.v.) tot wet wordt verheven en in werking treedt, berust het Interimbesluit forensische zorg totdat laatstgenoemde wet in werking treedt op dit artikel in plaats van op de in de aanhef van het Interimbesluit forensische zorg genoemde artikelen van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten.

2 Onder «forensische zorg» als bedoeld bij en krachtens dit artikel wordt, zo nodig in afwijking van de omschrijving van het begrip «zorg» in artikel 1.1.1 van deze wet, verstaan de bij of krachtens het Interimbesluit forensische zorg bedoelde zorg.

3 Op verzekerden die zijn aangewezen op onder artikel 3.1.1 vallende forensische zorg als bedoeld in het Interimbesluit forensische zorg zijn wat betreft die zorg de artikelen 3.1.2, 3.1.3, 3.2.1, 3.2.3. 3.2.4, 3.2.6, 3.2.8, 3.3.1 tot en met 3.3.5, 4.2.1 tot en met 4.2.6, 6.1.2, 7.1.2, eerste lid, onderdeel a, 8.1.1 tot en met 8.1.3, 9.1.1 tot en met 9.1.3 niet van toepassing en kunnen met betrekking tot de in die artikelen geregelde onderwerpen bij of krachtens het Interimbesluit forensische zorg regels worden gesteld.

4 Tot het bij koninklijke boodschap van 4 juni 2010 ingediende voorstel van wet houdende Vaststelling van een Wet forensische zorg en daarmee verband houdende wijzigingen in diverse andere wetten (Wet forensische zorg; Kamerstukken I 2012/13, 32 398, D, e.v.) tot wet wordt verheven en in werking treedt, worden, in aanvulling op hetgeen in artikel 90, tweede lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen is geregeld, aan Onze Minister van Veiligheid en Justitie uit het Fonds langdurige zorg, bedoeld in artikel 89 van de Wet financiering sociale verzekeringen, bijdragen betaald voor de forensische zorg, bedoeld in het Interimbesluit forensische zorg.



§ 5. Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

Artikel 12.5.1

[Red: Wijzigt de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers.]



Artikel 12.5.2

[Red: Wijzigt de Ambtenarenwet.]



Artikel 12.5.3

[Red: Wijzigt de Wet aanpassing pensioenvoorzieningen Bijstandkorps.]



Artikel 12.5.4

[Red: Wijzigt de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector.]



Hoofdstuk 13. Slotbepalingen


Artikel 13.1.1

1 Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

2 Artikel 1, onderdeel b, subonderdeel 5, van de Wet burgerservicenummer in de zorg, artikel 4a van de Wet publieke gezondheid en artikel 90 van de Geneesmiddelenwet vervallen met ingang van 1 januari 2018.

3 Artikel 11.1.1, zesde lid, werkt terug tot en met 1 oktober 2014.



Artikel 13.1.2

Onze Minister zendt binnen drie jaar na de inwerkingtreding van deze wet, en vervolgens telkens na vijf jaar, aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.



Artikel 13.1.3

Deze wet wordt aangehaald als: Wet langdurige zorg.

-

De Wet langdurige zorg is voor het laatst geactualiseerd op: 13 maart 2017.

De status van deze wet is: zeer goed.

Klik hier voor meer informatie.

<     Naar vorige pagina                                                       Naar inhoudsopgave     >
-
WWW.UWWET.nl
Sinds 2009. Alle rechten voorbehouden.

Uwwet.nl